Waarom heeft niemand mij gebeld? – Een verhaal over een verjaardag en veel onuitgesproken woorden

‘Waarom heeft niemand mij gebeld?’

Die vraag galmt nog steeds na in mijn hoofd. Het was Ria, mijn schoonmoeder, die hem stelde. Haar stem trilde, haar ogen waren vochtig toen ze me aankeek. We stonden in haar kleine keuken in Amersfoort, tussen de geur van verse koffie en het zachte tikken van de regen tegen het raam. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Mijn handen trilden lichtjes terwijl ik mijn mok vasthield.

‘Ria… het was allemaal zo snel gegaan. We dachten—’

‘Jullie dachten niet aan mij,’ onderbrak ze me. ‘Dat is het.’

Ze draaide zich om en begon driftig kopjes af te spoelen, alsof ze daarmee haar verdriet kon wegwassen. Ik voelde me schuldig, maar ook boos. Waarom moest alles altijd zo zwaar zijn met haar? Waarom kon ze niet gewoon blij zijn voor ons?

De dag ervoor hadden we de verjaardag van mijn dochtertje Lotte gevierd op de boerderij van mijn ouders in de Betuwe. Het was een zonnige dag geweest, met slingers in de appelbomen en kinderen die gillend door het gras renden. Mijn man, Jeroen, had gelachen met zijn broer en ik had eindelijk weer eens onbezorgd kunnen praten met mijn zus. Maar ergens in mijn achterhoofd knaagde er iets: Ria was er niet bij.

‘Ze kan toch niet altijd overal bij zijn?’ had Jeroen gezegd toen ik hem erover aansprak. ‘Ze vindt het vast niet erg.’

Maar nu stond ik hier, tegenover haar verdriet. En ik wist: we hadden het mis.

‘Weet je,’ begon Ria zachtjes, ‘vroeger… vroeger was ik altijd degene die alles regelde. Elk feestje, elk uitje. En nu… nu hoor ik het achteraf.’

Ik slikte. ‘Het was niet expres, Ria. Echt niet.’

Ze keek me aan, haar blik scherp. ‘Dat weet ik wel. Maar dat maakt het niet minder pijnlijk.’

Ik dacht terug aan de avond ervoor. Hoe we met z’n allen aan de lange houten tafel zaten, hoe Lotte haar kaarsjes uitblies en iedereen zong. Hoe mijn moeder me even apart nam en fluisterde: ‘Wat fijn dat we weer samen zijn.’ Niemand had Ria genoemd. Niemand had haar gemist – of misschien wel, maar niemand had het hardop gezegd.

‘Had je willen komen?’ vroeg ik voorzichtig.

Ria lachte schamper. ‘Wat denk je zelf?’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Het spijt me echt.’

Ze haalde haar schouders op en veegde haar handen af aan een theedoek. ‘Het is goed zo. Jullie hebben je eigen leven nu.’

Maar het was niet goed. Niet voor haar, niet voor mij.

Toen ik thuiskwam die avond, zat Jeroen op de bank met zijn laptop op schoot. ‘En?’ vroeg hij zonder op te kijken.

‘Ze is gekwetst,’ zei ik zacht.

Hij zuchtte diep en sloeg zijn laptop dicht. ‘Altijd hetzelfde liedje met haar. Ze zoekt altijd iets om zich over te beklagen.’

‘Misschien… misschien hebben we haar echt buitengesloten deze keer.’

Jeroen keek me aan, zijn blik moe. ‘We kunnen niet iedereen altijd tevreden houden, Sanne.’

‘Maar dit is anders,’ zei ik. ‘Ze voelt zich alleen.’

Hij stond op en liep naar de keuken om een biertje te pakken. ‘Mijn moeder is altijd alleen geweest, ook toen mijn vader nog leefde. Ze maakt het zichzelf moeilijk.’

Ik dacht aan de foto’s op haar dressoir: Jeroen als kleine jongen, Ria met een brede glimlach naast hem. Waar was die vrouw gebleven?

De dagen daarna bleef het knagen. Ik probeerde me te concentreren op mijn werk als verpleegkundige in het ziekenhuis, maar telkens als ik een oudere vrouw hielp met aankleden of een kopje thee bracht, zag ik Ria’s gezicht voor me.

Op een woensdagmiddag besloot ik langs te gaan bij haar flatje aan de rand van de stad. Ze deed open met rode ogen en een geforceerde glimlach.

‘Kom binnen,’ zei ze zacht.

We zaten zwijgend tegenover elkaar aan tafel. Op het aanrecht stond een half opgegeten appeltaart.

‘Wil je een stukje?’ vroeg ze.

Ik knikte en nam plaats op de harde houten stoel.

‘Weet je nog,’ begon ze plotseling, ‘dat Lotte vorig jaar haar eerste stapjes zette? Hier, in deze kamer?’

Ik glimlachte flauwtjes. ‘Ja…’

‘Toen voelde ik me nog echt deel van jullie leven.’ Haar stem brak.

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Mijn schuldgevoel werd zwaarder met elke seconde stilte.

‘Misschien… misschien moet ik minder verwachten,’ zei ze uiteindelijk.

‘Nee,’ zei ik snel. ‘Wij moeten beter ons best doen.’

Ze keek me aan, haar ogen glanzend van tranen.

‘Het is gewoon… soms voel ik me zo overbodig,’ fluisterde ze.

Ik pakte haar hand vast en kneep erin.

‘Je bent niet overbodig, Ria.’

Ze lachte door haar tranen heen. ‘Dat zeg je nu.’

Die avond praatte ik lang met Jeroen. Hij bleef volhouden dat zijn moeder zich aanstelde, maar ik zag iets veranderen in zijn ogen toen ik vertelde hoe verdrietig ze was geweest.

Een week later nodigden we Ria uit om samen te eten bij ons thuis in Utrecht. Ze kwam binnen met een bos bloemen voor Lotte en een zelfgebakken cake onder haar arm.

Tijdens het eten was er eerst wat spanning, maar langzaam ontdooide de sfeer. Lotte kroop bij haar oma op schoot en liet trots haar nieuwe knuffel zien.

Na het eten bleef Ria nog even zitten terwijl Jeroen Lotte naar bed bracht.

‘Dank je dat je me hebt uitgenodigd,’ zei ze zachtjes tegen mij.

‘Dat hoort toch zo?’ antwoordde ik.

Ze glimlachte flauwtjes en keek naar haar handen.

‘Soms denk ik dat jullie me niet meer nodig hebben,’ zei ze ineens.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Iedereen heeft zijn moeder nodig.’

Ze keek me aan, alsof ze wilde geloven wat ik zei.

Toen Jeroen terugkwam, schonk hij koffie in voor ons allemaal en begon te vertellen over zijn werk. Voor het eerst in lange tijd lachten we samen om zijn verhalen.

Maar diep vanbinnen wist ik dat er iets was veranderd – iets onomkeerbaars. De vanzelfsprekendheid van vroeger was weg; nu moesten we moeite doen om elkaar vast te houden.

Soms vraag ik me af: hoeveel woorden blijven er onuitgesproken tussen familieleden? Hoe vaak laten we trots of gemakzucht voorgaan op liefde? Misschien is het tijd om vaker te bellen – voordat iemand zich écht alleen voelt.