Een vakantie in Amsterdam die mijn moederschap op de proef stelde
‘Mam, kun je misschien even de was ophangen? Ik moet zo een call in met mijn baas.’
De stem van mijn zoon, Daan, klinkt gehaast vanuit de woonkamer. Ik sta in zijn kleine keuken in Amsterdam, mijn handen nog nat van het afwassen. Het is mijn derde dag hier en ik voel me al uitgeput. Dit was niet hoe ik me onze tijd samen had voorgesteld.
Toen Daan me vorige maand uitnodigde om een weekje bij hem te komen logeren, voelde ik me vereerd. Mijn hart sprong op: eindelijk samen, zonder haast, zonder dat hij na het eten alweer naar zijn werk moest. Ik had me voorgesteld hoe we door het Vondelpark zouden wandelen, koffie zouden drinken aan het IJ, misschien zelfs samen naar het Rijksmuseum. Maar nu sta ik hier, tussen stapels wasgoed en lege pizzadozen.
‘Natuurlijk, lieverd,’ zeg ik zachtjes, terwijl ik de natte kleren uit de machine trek. Mijn rug protesteert bij elke beweging. Daan is alweer verdwenen achter zijn laptop. Ik hoor hem lachen om iets wat zijn collega zegt. Voor mij is er geen tijd.
’s Avonds zit ik alleen aan de keukentafel. Daan eet snel een bord pasta – dat ik heb gekookt – en verdwijnt dan weer naar zijn kamer. ‘Nog even werken, mam. Morgen echt samen iets doen, beloofd!’
Ik kijk naar zijn lege stoel en voel een steek van verdriet. Is dit hoe het is als je kinderen volwassen worden? Ben je alleen nog goed voor het huishouden?
De volgende ochtend word ik gewekt door het geluid van de douche. Daan roept: ‘Mam! Heb je mijn blauwe overhemd gestreken? Ik heb straks een sollicitatiegesprek!’
Ik slik mijn frustratie weg. ‘Ja, het hangt aan de deur van je kamer.’
Hij komt haastig naar buiten, trekt zijn overhemd aan en kijkt nauwelijks naar me. ‘Top, mam! Je bent een held!’
Maar als ik hem wil omhelzen, draait hij zich alweer om.
Later die dag probeer ik het gesprek aan te gaan. ‘Daan, zullen we straks samen lunchen? Misschien ergens aan het water?’
Hij zucht. ‘Mam, ik heb echt geen tijd vandaag. Kun je anders boodschappen doen? De melk is op en ik heb geen brood meer.’
Ik knik zwijgend en pak mijn jas. Buiten regent het zachtjes. Op straat zie ik moeders met kleine kinderen, hand in hand, lachend onder hun paraplu’s. Mijn hart doet pijn van verlangen naar vroeger.
In de supermarkt staar ik naar de schappen. Wat eet Daan tegenwoordig eigenlijk? Ik koop alles wat hij lekker vond als kind: hagelslag, stroopwafels, zijn favoriete pindakaas. Misschien kan ik hem zo weer even bereiken.
’s Avonds probeer ik een gesprek te beginnen tijdens het eten.
‘Weet je nog, toen we samen naar Artis gingen? Je wilde altijd bij de olifanten kijken.’
Daan glimlacht flauwtjes. ‘Ja mam, dat weet ik nog wel.’ Zijn telefoon trilt. Hij kijkt erop en staat op. ‘Sorry mam, werk.’
Ik blijf achter met twee borden pasta en een knoop in mijn maag.
De dagen rijgen zich aaneen in hetzelfde patroon: ik doe boodschappen, kook, ruim op, was af. Daan werkt of is weg met vrienden. Soms komt hij laat thuis en ruikt hij naar bier en sigarettenrook.
Op een avond hoor ik hem thuiskomen met een meisje. Ze giechelen in de gang. Ik lig wakker in bed en luister naar hun stemmen.
‘Wie is dat?’ fluistert ze.
‘Mijn moeder,’ zegt Daan zachtjes.
‘Oh… woont ze hier?’
‘Nee joh, ze logeert alleen even.’
De volgende ochtend ontwijk ik hun blikken aan het ontbijt. Het meisje stelt zich voor als Sophie. Ze is vriendelijk, maar kijkt ongemakkelijk naar de stapel afwas die ik al heb weggewerkt.
Als ze weg is, zeg ik tegen Daan: ‘Ze lijkt me aardig.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ja, wel oké.’
Ik probeer te vragen hoe het met hem gaat, of hij gelukkig is, maar hij wuift mijn vragen weg.
Op dag vijf barst ik in tranen uit als ik alleen ben in de keuken. Mijn handen trillen terwijl ik de vaatwasser uitruim.
Waarom ben ik hier? Waarom voel ik me zo overbodig?
’s Avonds besluit ik het gesprek niet langer uit de weg te gaan.
‘Daan,’ begin ik voorzichtig als hij eindelijk naast me op de bank zit.
‘Ik voel me niet echt welkom hier.’
Hij kijkt verbaasd op van zijn telefoon.
‘Hoezo niet? Je mag hier toch altijd komen?’
‘Maar je praat nauwelijks met me. Ik doe alles in huis en jij…’
Mijn stem breekt.
Hij zucht diep en legt zijn telefoon weg.
‘Mam… Ik heb het gewoon druk. Het is niet persoonlijk.’
‘Maar waarom vraag je me dan om te komen?’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Omdat… omdat jij altijd alles regelt. En omdat het fijn is dat je er bent.’
Zijn woorden raken me, maar ze doen ook pijn. Is dat alles wat ik ben? Iemand die alles regelt?
De volgende ochtend besluit ik eerder naar huis te gaan dan gepland. Ik laat een briefje achter op de keukentafel:
‘Lieve Daan,
Ik ben trots op je en hou van je. Maar soms moet je ook voor jezelf zorgen – en voor de mensen die van je houden.
Liefs,
Mama’
In de trein terug naar Haarlem staar ik uit het raam naar het grijze Nederlandse landschap dat voorbijglijdt. Mijn hart is zwaar van verdriet én liefde.
Hebben moeders ooit genoeg gedaan? Wordt onze liefde ooit echt gezien – of pas als we er niet meer zijn?