Te Stilte Die Blijft: Het Verhaal van Marieke

‘Je bent gewoon… te rustig, Marieke. Ik weet niet meer wie ik ben in deze stilte.’

Zijn stem trilde, maar zijn blik was vastberaden. Ik stond in onze keuken in Utrecht, mijn handen nog nat van het afwassen. Buiten viel de regen zachtjes op het raam, alsof de wereld me wilde troosten. Ik keek naar Jeroen, mijn man van twaalf jaar, en voelde hoe zijn woorden als koude druppels op mijn huid vielen.

‘Te rustig?’ herhaalde ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar. ‘Wat bedoel je daarmee?’

Hij haalde zijn schouders op, keek weg. ‘Ik weet het niet. Het is alsof ik langzaam verdwijn in jouw stilte. Alsof ik niet meer besta.’

Die avond pakte hij zijn spullen. Zijn koffer rolde over de houten vloer, het geluid sneed door de kamer. Onze dochter Lotte zat boven, haar muziek zachtjes op haar kamer. Ze wist nog van niets.

Toen de deur achter Jeroen dichtviel, bleef ik achter met alleen het getik van de regen en mijn eigen ademhaling. De stilte waar hij zo’n hekel aan had, was nu alles wat ik had.

Ik ben altijd stil geweest. Niet omdat ik niets te zeggen had, maar omdat ik geloofde dat het leven het mooist is in rust. Ochtenden met koffie en de Volkskrant, avonden met een boek waarvan de bladzijden nog naar drukinkt roken. In die stilte bouwde ik ons huis, ons leven.

Jeroen was ooit verliefd geworden op die rust. ‘Jij bent mijn anker,’ zei hij altijd. Maar ankers kunnen ook verstikken, blijkbaar.

De weken na zijn vertrek waren een waas. Lotte kwam thuis uit school en vond me vaak starend uit het raam. ‘Gaat het, mam?’ vroeg ze dan voorzichtig.

‘Het gaat wel, lieverd,’ loog ik. Maar ’s nachts hoorde ik haar huilen in haar kamer. Ik wilde naar haar toe gaan, haar vasthouden, maar iets hield me tegen. Misschien was het schaamte. Misschien was het mijn eigen verdriet dat me verlamde.

Mijn moeder belde elke dag. ‘Je moet niet zo in jezelf keren, Marieke,’ zei ze streng. ‘Je moet vechten voor je gezin!’

‘Mam, hij is weg,’ fluisterde ik. ‘Hij wil niet meer.’

‘Onzin! Mannen weten soms niet wat ze willen. Je moet hem laten zien wat hij mist.’

Maar wat miste hij dan? De stilte? De rust? Of juist het lawaai dat er nooit was?

Op een zondagmiddag stond mijn zus Anouk ineens voor de deur. Ze rookte een sigaret op het balkon en keek me aan met die blik die alles doorgrondt.

‘Je laat hem veel te makkelijk gaan,’ zei ze.

‘Wat moet ik dan doen? Schreeuwen? Hem smeken?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien wel. Soms moet je lawaai maken om gehoord te worden.’

Ik dacht aan al die keren dat ik mijn stem had ingeslikt om de vrede te bewaren. Aan verjaardagen waar Jeroen’s familie luidruchtig lachte en ik me terugtrok in de keuken om af te wassen. Aan ruzies die nooit echt ruzies werden omdat ik altijd toegaf.

De weken werden maanden. Lotte werd stiller, net als ik. Op school kreeg ze slechte cijfers; haar mentor belde me bezorgd op.

‘Ze lijkt zo afwezig, mevrouw Van Dijk,’ zei hij.

Ik beloofde beterschap, maar wist niet hoe.

Op een avond – het was eind november, de wind gierde om het huis – kreeg ik een bericht van Jeroen.

‘Ik mis de stilte,’ schreef hij simpelweg.

Mijn hart sloeg over. Ik las het bericht opnieuw en opnieuw. Wat bedoelde hij? Was dit spijt? Of gewoon nostalgie?

Ik antwoordde niet meteen. In plaats daarvan zette ik thee en ging aan tafel zitten met Lotte.

‘Wil je praten?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze keek me aan met grote ogen. ‘Waarom is papa weg?’

Ik slikte. ‘Omdat… soms mensen niet gelukkig zijn met zichzelf, en dan denken ze dat het aan anderen ligt.’

Ze knikte langzaam, tranen in haar ogen.

‘Ben jij gelukkig met jezelf?’ vroeg ze zachtjes.

Die vraag bleef dagenlang in mijn hoofd rondzingen.

Jeroen bleef berichten sturen. Soms korte zinnen: ‘Hoe gaat het met Lotte?’ of ‘Ik hoorde ons liedje op de radio.’ Andere keren langere berichten vol spijt en verwarring.

Op een avond belde hij ineens op.

‘Marieke… kun je me vergeven?’

Ik zweeg lang voordat ik antwoordde.

‘Ik weet het niet, Jeroen. Je zegt dat je de stilte mist, maar je bent weggegaan omdat je er niet tegen kon.’

Hij zuchtte diep aan de andere kant van de lijn.

‘Ik dacht dat ik iets miste… iets groots, iets wilds. Maar nu zit ik in een appartement vol lawaai en verlang ik terug naar jouw rust.’

‘Misschien moet je leren om zelf stil te zijn,’ zei ik zachtjes.

Na dat gesprek werd alles anders. Ik voelde geen woede meer, alleen verdriet en een vreemd soort opluchting. Alsof ik eindelijk mocht bestaan zonder mezelf kleiner te maken voor iemand anders.

Lotte begon langzaam weer te lachen. We maakten samen wandelingen langs de Vecht, aten ijsjes bij Roberto’s en keken oude Nederlandse films op tv.

Op een dag kwam mijn moeder langs met appeltaart.

‘Je ziet er beter uit,’ zei ze goedkeurend.

‘Misschien heb ik eindelijk geleerd dat stilte ook kracht kan zijn,’ antwoordde ik.

Anouk kwam vaker langs; soms maakten we ruzie over kleine dingen – wie de beste koffie zette of wie er vroeger altijd vals speelde met Mens-erger-je-niet – maar er werd ook gelachen.

Jeroen bleef schrijven, maar zijn berichten werden minder frequent. Ik voelde geen drang meer om te antwoorden.

Op een avond zat ik alleen op de bank met een boek toen Lotte naast me kroop.

‘Mam?’

‘Ja?’

‘Ik vind onze stilte eigenlijk best fijn.’

Ik glimlachte en sloeg mijn arm om haar heen.

Nu, maanden later, kijk ik terug op alles wat er gebeurd is en vraag ik me af: Waarom zijn we zo bang voor stilte? Is het niet juist in die rust dat we onszelf kunnen horen?

Misschien is stilte geen leegte, maar ruimte om opnieuw te beginnen… Wat denk jij?