Hij liet me achter voor een jongere vrouw. En toen belde hij of hij terug mocht komen.

‘Dus… dat was het dan?’ Mijn stem trilde, maar ik hield mijn rug recht. In de deuropening stond ik, een halfvolle mok thee in mijn hand, terwijl Kees zijn tas dicht ritste. Hij keek me niet aan. ‘Het spijt me, Marjan. Ik kan niet anders. Ik moet dit doen.’

Dertig jaar huwelijk. Dertig jaar samen ontbijten, samen zwijgen, samen de kinderen opvoeden. En nu stond hij daar, met zijn grijze haar en zijn nieuwe leren jas, alsof hij zichzelf opnieuw had uitgevonden. Voor haar. Voor die jonge vrouw van zijn werk, die altijd lachte om zijn flauwe grappen.

‘Je hoeft niet te wachten met eten,’ zei hij nog, terwijl hij zijn jas aantrok. ‘Ik weet niet hoe laat ik terug ben… of ik überhaupt nog terugkom.’

Ik zei niets. Geen woede, geen tranen. Alleen een leegte die zich als een koude mist door mijn lijf verspreidde. De voordeur viel dicht. Zijn voetstappen op het grindpad stierven langzaam weg.

De stilte in huis was oorverdovend. Zelfs de klok leek zachter te tikken. Ik zette mijn mok neer op het aanrecht en keek naar de foto op de koelkast: Kees, ik en onze dochter Lotte op het strand van Texel, jaren geleden. We lachten allemaal. Ik kon me niet herinneren wanneer we voor het laatst zo hadden gelachen.

Die avond at ik alleen. De lege stoel tegenover me leek me uit te lachen. ‘Zie je wel,’ hoorde ik in mijn hoofd, ‘je dacht dat dit nooit zou gebeuren.’

De dagen erna leken op elkaar. Ik werkte in de bibliotheek, kwam thuis, at alleen, keek naar series die me niet interesseerden. Lotte belde vaak. ‘Mam, hoe gaat het?’ vroeg ze dan voorzichtig.

‘Goed hoor,’ loog ik. ‘Maak je geen zorgen om mij.’

Maar ’s nachts lag ik wakker en dacht aan alles wat ik fout had gedaan. Had ik hem te weinig aandacht gegeven? Was ik saai geworden? Had ik hem vanzelfsprekend gevonden?

Op een regenachtige woensdagmiddag stond mijn zus Ingrid ineens voor de deur met een fles wijn en een doos tissues.

‘Hij is een eikel,’ zei ze zonder omwegen. ‘En jij verdient beter.’

We dronken samen wijn aan de keukentafel en spraken over vroeger, over onze ouders, over hoe Ingrid ooit haar man betrapte met de buurvrouw.

‘Het wordt beter,’ zei ze zachtjes toen ze wegging. ‘Echt waar.’

Maar het werd niet beter. Niet meteen. De weken werden maanden. Ik leerde mezelf opnieuw kennen: ik ging naar yoga, begon te schilderen, las boeken die ik altijd had willen lezen. Soms voelde ik me bijna gelukkig.

Tot die ene avond in november. Mijn telefoon ging over terwijl ik net onder een dekentje op de bank lag.

‘Marjan?’ De stem aan de andere kant was onmiskenbaar Kees’. Mijn hart sloeg over.

‘Wat is er?’ vroeg ik koeltjes.

Hij zweeg even. ‘Mag ik… mag ik langskomen? Praten?’

Ik voelde woede opborrelen, maar ook iets anders – nieuwsgierigheid? Hoop?

‘Waarom?’ vroeg ik scherp.

‘Het is uit met haar,’ mompelde hij. ‘Ik heb een fout gemaakt. Kunnen we… misschien opnieuw beginnen?’

Ik lachte bitter. ‘Je hebt je keuze gemaakt, Kees.’

‘Marjan, alsjeblieft…’ Zijn stem brak.

Die avond sliep ik nauwelijks. Herinneringen flitsten door mijn hoofd: onze eerste ontmoeting op de universiteit in Utrecht, de geboorte van Lotte, onze vakanties in Zeeland, de ruzies over geld en schoonfamilie, de stiltes aan tafel.

De volgende dag stond hij voor de deur. Hij zag er ouder uit dan ooit – zijn schouders gebogen, zijn ogen rood.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij zacht.

Ik liet hem binnen, meer uit gewoonte dan uit overtuiging. We zaten zwijgend aan tafel.

‘Waarom nu pas?’ vroeg ik uiteindelijk.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik dacht dat het gras groener was aan de overkant. Maar alles wat ik vond was leegte.’

‘En wat verwacht je nu van mij?’ Mijn stem trilde weer.

‘Ik weet het niet,’ fluisterde hij. ‘Misschien vergeving? Een tweede kans?’

Ik keek naar zijn handen – dezelfde handen die ooit mijn gezicht streelden, die Lotte vasthielden toen ze haar eerste stapjes zette.

‘Weet je nog,’ zei ik plotseling, ‘dat we elkaar beloofden altijd eerlijk te zijn?’

Hij knikte zwijgend.

‘Jij was niet eerlijk tegen mij, Kees. Niet toen je haar ontmoette, niet toen je vertrok.’

Hij sloeg zijn ogen neer.

‘Ik weet het,’ zei hij zacht.

We praatten urenlang die dag – over alles wat mis was gegaan, over gemiste kansen en verloren dromen. Er werd gehuild, geschreeuwd en uiteindelijk gezwegen.

Toen hij wegging, wist ik dat er iets fundamenteels veranderd was tussen ons. Misschien was liefde niet genoeg om alles te helen wat kapot was gegaan.

Lotte kwam dat weekend langs en vond me in tranen aan de keukentafel.

‘Mam… wil je hem terug?’ vroeg ze voorzichtig.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer, Lotte. Hoe weet je of je iemand echt kunt vergeven? Of je jezelf niet verraadt als je hem weer binnenlaat?’

Ze pakte mijn hand vast en zei: ‘Misschien moet je eerst jezelf vergeven.’

Nu zit ik hier, maanden later, nog steeds alleen maar niet meer eenzaam. Kees belt soms; we praten beleefd over Lotte en het weer. Soms denk ik aan vroeger en voel ik spijt – maar vaker voel ik trots dat ik ben blijven staan.

Hebben jullie ooit iemand moeten vergeven die je zo diep heeft gekwetst? En hoe weet je of je hart ooit weer helemaal heel wordt?