Elke zaterdag een strijd: Ben ik alleen maar de huishoudster in mijn eigen huis?

‘Waarom staat de koffie nog niet klaar, Sanne?’ De stem van mijn schoonmoeder, Gerda, snijdt door de stilte van onze zaterdagochtend als een mes. Ik sta in de keuken, handen nat van het afwassen, terwijl de geur van vers brood zich mengt met mijn groeiende frustratie.

‘Ik ben er bijna mee klaar, Gerda,’ antwoord ik zo beheerst mogelijk, terwijl ik met een theedoek over mijn handen wrijf. Mijn man, Mark, zit aan tafel met zijn vader, Jan. Ze praten over de wedstrijd van Ajax vanavond, alsof het huishouden zichzelf wel regelt.

Elke zaterdag hetzelfde ritueel: Gerda en Jan komen om tien uur stipt binnen, brengen hun eigen krant mee en verwachten dat ik alles regel. De koffie moet sterk zijn, het brood vers, het beleg precies zoals zij het willen. En als er iets niet naar wens is, volgt er een opgetrokken wenkbrauw of een zucht die langer duurt dan nodig.

‘Sanne, heb je de vloer al gedweild? Ik zie nog wat kruimels bij de deur,’ zegt Gerda terwijl ze haar kopje inspecteert. Mijn wangen gloeien. ‘Ik doe het zo meteen,’ mompel ik.

Mark kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Laat haar nou even, mam. Ze heeft het druk genoeg.’

Maar Gerda schudt haar hoofd. ‘Vroeger was het hier altijd zo netjes. Je weet toch hoe belangrijk dat is voor Jan en mij.’

Ik slik mijn woorden in. Wat zou er gebeuren als ik gewoon zou zeggen wat ik denk? Dat ik geen huishoudster ben. Dat dit ook míjn huis is. Maar ik durf niet. Niet waar zij bij zijn. Niet waar Mark bij is, die altijd zegt dat ik me niet zo moet aanstellen.

Na de lunch – die ik uiteraard heb klaargemaakt – ruim ik zwijgend de tafel af. In de bijkeuken hoor ik Gerda fluisteren tegen Jan: ‘Ze is zo afstandelijk geworden sinds ze met Mark getrouwd is. Vroeger lachte ze altijd.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Vroeger lachte ik inderdaad meer. Vroeger voelde ik me gezien. Nu ben ik een schim in mijn eigen huis, opgeslokt door verwachtingen die nooit uitgesproken worden maar altijd voelbaar zijn.

’s Avonds zit ik op de bank naast Mark. Hij kijkt voetbal, ik staar naar mijn handen. ‘Mark,’ begin ik zachtjes, ‘vind jij het normaal dat jouw ouders elke zaterdag hier komen en verwachten dat ik alles doe?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ze zijn gewoon zo gewend. Je weet toch hoe ze zijn.’

‘Maar ík ben het zat,’ zeg ik, mijn stem trilt. ‘Ik voel me soms meer hun huishoudster dan jouw vrouw.’

Hij kijkt me eindelijk aan, fronst zijn wenkbrauwen. ‘Je overdrijft, Sanne. Ze bedoelen het goed.’

‘Dat weet ik niet meer,’ fluister ik.

De weken gaan voorbij en elke zaterdag herhaalt zich hetzelfde patroon. Soms probeer ik minder te doen – zet alleen koffie, laat de kruimels liggen – maar dan voel ik Gerda’s blik branden in mijn rug.

Op een ochtend sta ik in de supermarkt en zie ik een oud-klasgenootje: Marieke. Ze lacht breed als ze me ziet.

‘Sanne! Wat leuk je te zien! Hoe gaat het met je?’

Ik wil zeggen: goed. Maar in plaats daarvan voel ik tranen opwellen.

‘Niet zo best eigenlijk,’ geef ik toe. ‘Het is thuis… lastig.’

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Wil je erover praten?’

We drinken samen koffie in het café naast de supermarkt. Ik vertel haar alles – over Gerda en Jan, over Mark die me niet begrijpt, over hoe ik mezelf kwijt ben geraakt tussen de was en de afwas.

Marieke luistert zonder te oordelen. ‘Je moet voor jezelf opkomen, Sanne,’ zegt ze zachtjes. ‘Dit is jóuw leven.’

Die woorden blijven dagenlang in mijn hoofd hangen.

De volgende zaterdag besluit ik iets anders te doen. Als Gerda vraagt of de vloer al gedweild is, kijk ik haar recht aan.

‘Nee, Gerda,’ zeg ik rustig. ‘Vandaag niet. Ik heb andere plannen.’

Ze kijkt verbaasd – bijna gekwetst – maar zegt niets meer.

Mark fronst als hij ziet dat ik mijn jas aantrek.

‘Waar ga je heen?’ vraagt hij.

‘Wandelen met Marieke,’ antwoord ik kalm. ‘Jij kunt vandaag voor je ouders zorgen.’

Hij sputtert tegen: ‘Maar… dat kun je toch niet maken?’

‘Jawel,’ zeg ik vastberaden. ‘Vandaag wel.’

Buiten adem loop ik naar buiten, voel de frisse lucht op mijn gezicht en voor het eerst in maanden voel ik me licht.

’s Avonds is Mark stil als ik thuiskom. Zijn ouders zijn weg; de keuken is een chaos.

‘Het was druk,’ moppert hij.

Ik glimlach flauwtjes. ‘Nu weet je hoe het voelt.’

Die nacht lig ik wakker naast hem en vraag me af: hoe lang kan dit nog zo doorgaan? Kan liefde overleven als je jezelf steeds kleiner maakt? Of moet je soms kiezen voor jezelf, zelfs als dat betekent dat anderen teleurgesteld zijn?

Misschien ben ik geen perfecte schoondochter of echtgenote. Maar ben ik niet ook gewoon Sanne? Wanneer mag ík weer mezelf zijn?