Onder één dak met mijn schoonmoeder: een jaar vol tranen en inzichten

‘Waarom staat die pan weer op het aanrecht, Marieke? Heb ik niet al duizend keer gezegd dat hij in de kast hoort?’

De stem van mijn schoonmoeder, Truus, snijdt als een mes door de stilte van de vroege ochtend. Mijn handen trillen terwijl ik de koffie inschenk. ‘Sorry Truus, ik was het vergeten,’ mompel ik, hopend dat ze het erbij laat. Maar natuurlijk doet ze dat niet.

‘Vergeten, vergeten… Je vergeet wel vaker wat, hè? Vroeger was het hier altijd netjes. Sinds jullie hier wonen, lijkt het wel een zwijnenstal.’

Ik voel mijn wangen gloeien. Mijn man, Jeroen, zit aan tafel met zijn telefoon en kijkt niet op of om. Alsof hij doof is voor haar sneren. Alsof hij niet merkt hoe haar woorden me raken.

Het is nog geen jaar geleden dat we onze flat in Utrecht verlieten. We dachten dat het een goed idee was: tijdelijk bij Truus intrekken op haar boerderij in de Betuwe, zodat we konden sparen voor een eigen huis. Jeroen was enthousiast – hij had altijd al heimwee naar het platteland. Ik twijfelde, maar liet me overhalen door zijn beloftes: ‘Het wordt gezellig, Mariek. En mam kan wel wat gezelschap gebruiken nu ze alleen is.’

De eerste weken probeerde ik me aan te passen. Ik hielp in de tuin, bakte appeltaarten met appels uit eigen boomgaard, en luisterde geduldig naar Truus’ verhalen over vroeger. Maar al snel veranderde haar vriendelijke façade. Ze begon zich overal mee te bemoeien: hoe ik de was deed (‘Je moet die lakens buiten hangen, niet in de droger!’), wat we aten (‘Vroeger aten we gewoon aardappels, geen van die buitenlandse rommel’), zelfs hoe ik met Jeroen omging (‘Vroeger deed ik alles voor mijn man, jij bent veel te zelfstandig’).

De spanning groeide met de dag. Jeroen leek het niet te merken – of wilde het niet zien. ‘Ze bedoelt het goed,’ zei hij als ik erover begon. ‘Ze is gewoon een beetje een controlfreak.’

Maar het voelde niet goed. Het voelde alsof ik langzaam verdween in haar huis, haar regels, haar leven.

Op een avond zat ik alleen in de tuin, starend naar de ondergaande zon boven de appelbomen. Mijn telefoon trilde: een berichtje van mijn vriendin Sanne uit Utrecht.

‘Hoe is het daar? Mis je de stad niet?’

Ik typte: ‘Meer dan ooit. Ik voel me hier zo… klein.’

Sanne belde meteen. ‘Mariek, je klinkt niet als jezelf. Wat is er aan de hand?’

Ik vertelde haar alles: de opmerkingen van Truus, het gevoel dat ik nergens bij hoorde, hoe Jeroen me niet leek te steunen.

‘Je moet voor jezelf opkomen,’ zei Sanne fel. ‘Dit is jouw leven ook.’

Maar hoe doe je dat als je elke dag het gevoel hebt dat je op eieren loopt?

De weken sleepten zich voort. Truus vond steeds nieuwe manieren om me te kleineren. Toen ik een keer laat thuiskwam na een avondje met collega’s in Nijmegen, stond ze me op te wachten in de gang.

‘Het is hier geen hotel,’ snauwde ze. ‘En je hoeft niet zo nodig tot laat weg te blijven. Je hebt verantwoordelijkheden.’

Ik slikte mijn woede in en liep zwijgend naar boven.

Jeroen kwam later naar bed. ‘Mam bedoelt het niet zo,’ fluisterde hij terwijl hij zijn arm om me heen sloeg.

‘Maar ze zegt zulke nare dingen…’

‘Ze is gewoon bezorgd. Ze wil dat alles goed gaat hier.’

‘En wat wil jij?’ vroeg ik zacht.

Hij zweeg.

Op een dag barstte de bom. Het was een regenachtige zaterdag en Truus was weer bezig over de pan op het aanrecht. Ik voelde iets in me knappen.

‘Truus, kun je alsjeblieft ophouden met overal commentaar op geven? Dit is ook mijn huis nu!’

Ze keek me aan alsof ik haar had geslagen.

‘Jouw huis? Dit is mijn huis! Jullie zijn hier alleen maar te gast omdat jullie zelf niks hebben!’

Jeroen kwam binnen en keek verschrikt van mij naar zijn moeder.

‘Wat is hier aan de hand?’

‘Vraag dat maar aan je vrouw,’ snauwde Truus.

Ik rende naar buiten, de regen in, tranen brandend achter mijn ogen. In de schuur liet ik mezelf op een hooibaal zakken en huilde als een kind.

Later die avond kwam Jeroen bij me zitten.

‘Mariek… misschien moeten we toch iets anders zoeken.’

‘Waarom zie jij niet wat ze doet?’ vroeg ik snikkend.

Hij zuchtte diep. ‘Ze is mijn moeder… Ik weet niet hoe ik tussen jullie moet kiezen.’

‘Je hoeft niet te kiezen,’ zei ik zacht. ‘Je hoeft alleen maar te zien wat er gebeurt.’

De weken daarna probeerden we elkaar te ontwijken in huis. Truus deed alsof ik lucht was; Jeroen werd stiller en trok zich terug op zijn oude slaapkamer als hij thuis was van werk.

Op een dag vond ik een briefje op mijn kussen: ‘Marieke, dit kan zo niet langer. Ik hou van je, maar ik kan niet kiezen tussen jou en mam. Misschien moeten we even afstand nemen.’

Mijn wereld stortte in.

Ik pakte mijn spullen en vertrok naar Sanne in Utrecht. De eerste nacht sliep ik nauwelijks; alles voelde leeg en koud zonder Jeroen naast me.

Maar langzaam begon er iets te veranderen. Ik merkte dat ik weer adem kon halen, dat ik mezelf terugvond in kleine dingen: koffie drinken op het balkon met uitzicht over de stad, wandelen langs de grachten, lachen met Sanne om niets.

Jeroen belde soms – aarzelend, zoekend naar woorden die hij nooit vond.

Na drie maanden stond hij ineens voor mijn deur.

‘Mariek… Ik mis je. Mam heeft hulp gezocht – ze praat nu met iemand over haar gedrag. Wil je alsjeblieft terugkomen?’

Ik keek hem lang aan.

‘Alleen als we samen ergens anders gaan wonen,’ zei ik vastberaden.

Hij knikte langzaam.

Nu wonen we weer samen – in een klein appartementje aan de rand van Utrecht. Het is krap en gehorig, maar het is van ons. Soms komt Truus langs; ze is vriendelijker nu, voorzichtiger met haar woorden.

Soms vraag ik me af: had ik eerder voor mezelf moeten kiezen? Of was dit precies wat ik nodig had om mezelf terug te vinden?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en jezelf? Waar ligt voor jullie de grens?