“Ben je nou alweer te laat, Iris?” – Het einde van een huwelijk in de Hollandse polder

‘Ben je nou alweer te laat, Iris?’ De stem van Daan galmt door de keuken, terwijl ik met trillende handen de boterhammen voor onze dochter Maud probeer te smeren. Buiten slaat de regen tegen het raam; het is zo’n typische grijze ochtend in Almere, waar de lucht altijd lijkt te hangen tussen hoop en teleurstelling.

‘Ik ben niet te laat,’ zeg ik zacht, maar hij hoort me niet. Of misschien wil hij me niet horen. Zijn moeder, Truus, stuurt alweer een bericht: “Maud moet om 8 uur op school zijn. Vergeet haar gymspullen niet.” Ik voel mijn kaken verstrakken. Sinds wanneer is mijn leven een to-dolijst geworden die ik nooit kan afvinken?

Daan komt binnen, zijn haar nog nat van de douche. ‘Wat is er met het brood? Is het weer wit? Je weet toch dat Maud volkoren moet eten.’

‘Het volkoren was op,’ antwoord ik. ‘Ik ga straks boodschappen doen.’

Hij zucht diep en pakt zijn jas. ‘Ik moet weg. Probeer vandaag eens alles op orde te krijgen, oké?’

De deur slaat dicht. Maud kijkt me aan met haar grote blauwe ogen. ‘Mama, waarom is papa altijd boos?’

Ik slik. ‘Papa is gewoon druk, lieverd.’ Maar zelfs ik geloof het niet meer.

De dag sleept zich voort. Ik ruim op, doe boodschappen, was de kleren, en probeer ondertussen te vergeten dat ik ooit dromen had die verder gingen dan deze wijk vol rijtjeshuizen en rotondes. Mijn telefoon trilt weer: Truus. “Heb je eraan gedacht om Maud’s jas te wassen? Ze rook gisteren naar frituur.”

’s Avonds zit ik alleen aan tafel. Daan eet bij een collega, zegt hij. Maud slaapt al. Ik staar naar het lege bord tegenover me en voel hoe de stilte zich als een koude deken om me heen vouwt.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger, naar de tijd dat Daan en ik samen door Amsterdam fietsten, lachend om niets. Hij noemde me altijd zijn zonnestraal. Nu ben ik een schaduw van mezelf.

Het is Truus die de bom laat barsten. Op zondagmiddag, als we met z’n allen aan de koffie zitten, zegt ze: ‘Iris, misschien moet je eens wat meer initiatief tonen in het huishouden. Daan werkt hard voor jullie.’

Ik voel hoe mijn handen beginnen te trillen. ‘Ik doe mijn best, Truus.’

Daan kijkt op van zijn telefoon. ‘Mam heeft gelijk. Je bent de laatste tijd zo afwezig.’

‘Misschien omdat ik alles alleen doe?’ Mijn stem breekt.

Truus schudt haar hoofd. ‘Vroeger deden vrouwen dat gewoon zonder klagen.’

Er valt een ijzige stilte. Maud kijkt verschrikt van mij naar haar vader.

Die nacht lig ik wakker naast Daan, die zachtjes snurkt. Ik staar naar het plafond en vraag me af: wanneer ben ik mezelf kwijtgeraakt? Was het toen Maud werd geboren en alles draaide om schema’s en luiers? Of was het toen Daan steeds later thuiskwam en ik mezelf wijsmaakte dat het normaal was?

De volgende ochtend besluit ik dat het genoeg is geweest. Terwijl Daan onder de douche staat, pak ik twee tassen: één met kleren voor mij, één met speelgoed voor Maud. Ik schrijf een briefje: “Ik kan niet meer. Ik heb ruimte nodig om mezelf terug te vinden.”

Maud wordt wakker als ik haar kamer binnenkom. ‘Mama, waar gaan we naartoe?’

‘We gaan even bij tante Sanne logeren,’ lieg ik.

Daan vindt het briefje pas als wij al in de trein naar Utrecht zitten. Mijn telefoon ontploft van de berichten: “Waar ben je?” “Hoe kun je dit doen?” “Je bent egoïstisch.”

Bij Sanne voel ik me voor het eerst in jaren licht. Ze zet thee en luistert zonder oordeel.

‘Weet je nog hoe je altijd wilde schilderen?’ vraagt ze.

Ik lach schamper. ‘Dat was voordat alles ingewikkeld werd.’

‘Misschien wordt het tijd dat je weer iets voor jezelf doet.’

Maar de rust is van korte duur. Daan belt elke dag, soms boos, soms smekend. Truus stuurt lange berichten over hoe Maud haar moeder nodig heeft – alsof ik dat niet weet.

Op een avond belt Daan huilend op. ‘Kom alsjeblieft terug, Iris. Ik beloof dat ik zal veranderen.’

Ik zwijg lang. ‘Misschien moeten we allebei veranderen,’ zeg ik uiteindelijk.

De weken verstrijken. Maud mist haar vader; ze huilt soms ’s nachts en vraagt wanneer we weer naar huis gaan. Mijn hart breekt elke keer een beetje meer.

Op een dag staat Daan ineens voor de deur bij Sanne. Hij ziet er moe uit, ouder dan ik hem ooit heb gezien.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij zacht.

We praten urenlang aan de keukentafel. Over verwachtingen, over dromen die zijn gesneuveld tussen werk en wasmanden, over liefde die langzaam verdween zonder dat we het doorhadden.

‘Misschien zijn we gewoon verdwaald geraakt,’ zegt hij uiteindelijk.

Ik knik. ‘Misschien moeten we allebei een nieuwe weg zoeken.’

We besluiten samen naar een mediator te gaan. Voor Maud, maar ook voor onszelf.

Het is zwaar – zwaarder dan ik ooit had gedacht. Maar langzaam ontstaat er ruimte voor iets nieuws: respect, begrip, misschien zelfs vriendschap.

Maanden later woon ik in een klein appartementje in Utrecht. Maud is om het weekend bij mij; op andere dagen schilder ik weer – kleine landschappen vol kleur en hoop.

Soms mis ik het oude leven – de zekerheid, de routine – maar vaker voel ik me vrijer dan ooit.

En als ik ’s avonds uitkijk over de stad en Maud zachtjes hoor ademen naast me, vraag ik me af: hoeveel vrouwen zitten nog gevangen in hun eigen huis? En wanneer kiezen zij ervoor zichzelf weer terug te vinden?