Alleenstaande vader in de nacht: Hoe een onbekende mijn leven veranderde

‘Papa, moet je vanavond weer werken?’ De stem van mijn dochtertje Sophie klinkt zachtjes door de kleine woonkamer. Ik kijk haar aan, haar grote blauwe ogen vol verwachting. Mijn zoon Daan zit zwijgend aan tafel, zijn huiswerk voor zich uitgespreid, maar zijn pen beweegt niet.

‘Ja lieverd,’ zeg ik, terwijl ik mijn jas aantrek. ‘Maar ik ben er morgenochtend weer. Dan maken we samen pannenkoeken, goed?’

Sophie knikt, maar haar glimlach bereikt haar ogen niet. Ik voel het schuldgevoel als een steen op mijn borst drukken. Sinds Marloes, mijn vrouw, drie jaar geleden plotseling overleed aan een hersenbloeding, is het leven een aaneenschakeling van overleven geworden. Ik werk nachtdiensten in de haven van Rotterdam, laad en los containers, en overdag probeer ik er te zijn voor de kinderen. Maar het geld is altijd te weinig en de vermoeidheid altijd te veel.

Mijn moeder zegt vaak: ‘Mark, je moet hulp vragen. Je kunt dit niet alleen.’ Maar ik wil niet afhankelijk zijn. Ik wil mijn kinderen laten zien dat hun vader sterk is, dat we het samen kunnen redden. Toch voel ik me steeds vaker breken onder de druk.

Die nacht op het werk is het koud. De wind snijdt door mijn jas terwijl ik samen met mijn collega Bas een container losmaak. ‘Je ziet er moe uit, ouwe,’ zegt Bas terwijl hij zijn helm rechtzet.

‘Ik slaap bijna niet meer,’ geef ik toe. ‘Daan heeft moeite op school en Sophie is vaak bang als ik weg ben.’

Bas knikt begrijpend. ‘Je doet het goed, Mark. Maar je moet ook aan jezelf denken.’

Als ik om zes uur ’s ochtends thuiskom, ruikt het huis naar pannenkoekenbeslag. Sophie heeft alles klaargezet. Daan zit met zijn hoofd op tafel, in slaap gevallen tussen zijn schriften. Ik glimlach door mijn tranen heen en bak pannenkoeken voor ze, terwijl ik mezelf beloof dat ik nooit zal opgeven.

Maar de problemen stapelen zich op. De huur is verhoogd, de energierekening blijft liggen. Op een dag krijg ik een brief van de woningcorporatie: als ik niet binnen twee weken betaal, worden we uit huis gezet.

Ik zit aan tafel met mijn hoofd in mijn handen als Daan thuiskomt van school. ‘Wat is er, pap?’ vraagt hij voorzichtig.

‘Niks,’ lieg ik. Maar hij ziet de brief en leest hem snel door.

‘Gaan we ons huis verliezen?’ Zijn stem breekt.

‘Nee,’ zeg ik te snel. ‘Ik regel het wel.’

Die avond bel ik mijn zus Anouk. We hebben al maanden nauwelijks contact sinds ze boos werd omdat ik nooit om hulp vraag.

‘Mark,’ zegt ze na mijn uitleg, ‘je hoeft je niet te schamen. Je bent onze broer. Laat me je helpen.’

Maar trots houdt me tegen. ‘Dank je, Anouk, maar ik red het wel.’

De dagen daarna voel ik me steeds wanhopiger. Ik slaap nauwelijks nog en maak fouten op het werk. Mijn baas roept me bij zich.

‘Mark, je bent een harde werker,’ zegt hij. ‘Maar zo kan het niet langer. Neem een week vrij en rust uit.’

Vrij nemen? Dat betekent geen geld. Ik knik zwijgend en loop naar buiten met tranen in mijn ogen.

’s Avonds zit ik met Sophie op schoot naar buiten te kijken als er wordt aangebeld. Een vrouw in nette kleding staat voor de deur.

‘Meneer De Vries? Ik ben van Stichting Kinderhulp. Uw collega Bas heeft ons benaderd.’

Ik voel woede en schaamte tegelijk opkomen. ‘Dat had hij niet moeten doen.’

Ze glimlacht vriendelijk. ‘We willen u graag helpen. U hoeft zich niet te schamen.’

Ik wil haar wegsturen, maar Sophie kijkt me smekend aan. ‘Papa, mogen we hulp?’

Ik knik langzaam.

De stichting helpt met boodschappen en een bijdrage voor de huurachterstand. Maar dan gebeurt er iets wat alles verandert.

Een week later ontvang ik een anonieme brief met daarin een cheque van 50.000 euro en een kaartje: ‘Voor jou en je kinderen, zodat jullie weer kunnen ademen.’

Ik geloof mijn ogen niet. Ik bel de stichting, maar zij weten van niets.

Daan vindt de cheque op tafel als hij thuiskomt.

‘Is dit echt?’ vraagt hij ongelovig.

‘Ja,’ fluister ik. ‘Iemand heeft ons geholpen.’

We betalen de huurachterstand af en boeken voor het eerst in jaren een vakantie naar Texel. Op het strand zie ik Sophie en Daan lachen zoals ze dat sinds Marloes’ dood niet meer hebben gedaan.

’s Avonds zitten we samen in het vakantiehuisje.

‘Papa,’ zegt Sophie zachtjes, ‘ben je nu gelukkig?’

Ik kijk naar mijn kinderen en voel voor het eerst in jaren rust in mijn hart.

‘Ja lieverd,’ zeg ik, ‘nu wel.’

Toch blijft één vraag knagen: wie was onze anonieme redder? En waarom is het zo moeilijk om hulp te accepteren als je die het hardst nodig hebt?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Zou jij je trots opzij kunnen zetten voor je kinderen?