Tussen Twee Vuren: Hoe Ik Verdwaalde Tussen Mijn Eigen Gezin en Mijn Schoonmoeders Verwachtingen

‘Waarom moet het altijd zo gaan, Marjolein? Waarom ben ik altijd degene die moet toegeven?’ De stem van mijn man, Jeroen, klinkt schor van frustratie. Het is zaterdagochtend, de regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze rijtjeswoning in Amersfoort. Onze dochter Lotte zit met haar koptelefoon op aan de keukentafel, haar blik strak op haar telefoon gericht, terwijl onze zoon Bram driftig met zijn Lego speelt.

Ik voel de spanning in mijn schouders trekken. ‘Jeroen, het is niet dat ik wil toegeven. Maar je moeder belt nu al voor de derde keer deze week. Ze zegt dat ze zich niet goed voelt, dat ze hulp nodig heeft met de boodschappen en de tuin. Wat moet ik dan zeggen? Dat we haar laten zitten?’

Jeroen zucht diep en draait zich van me weg. ‘Ze overdrijft gewoon. Ze wil gewoon aandacht. Elke keer als wij plannen maken, komt zij ertussen.’

Ik slik. Hij heeft ergens gelijk, maar het idee om zijn moeder – mijn schoonmoeder, Truus – teleur te stellen, knaagt aan me. Sinds haar man vorig jaar overleed, is ze steeds afhankelijker geworden. Ze belt voor elk wissewasje: een kapotte lamp, een spin in de badkamer, een lege koelkast. En altijd is het ‘Marjolein, zou jij misschien…?’

Mijn eigen moeder woont in Groningen, te ver weg om te helpen of zelfs maar even langs te gaan voor een kop koffie. Truus woont op nog geen tien minuten fietsen. Het voelt als een ongeschreven regel dat wij haar moeten opvangen.

‘Misschien kunnen we haar vragen of ze hulp aanneemt van de thuiszorg,’ stel ik voorzichtig voor.

Jeroen kijkt me aan alsof ik gek ben. ‘Dat vindt ze vernederend. Je weet hoe ze is.’

Ik knik. Ik weet het inderdaad. Truus is trots, koppig en gewend om alles zelf te doen – tot nu toe.

De deurbel gaat. Mijn hart slaat over. Bram kijkt op van zijn Lego. ‘Wie is dat?’

Lotte rolt met haar ogen. ‘Vast oma weer.’

Ik loop naar de deur en open hem. Truus staat daar, haar regenjas druipend nat, haar gezicht bleek.

‘Sorry dat ik zomaar langskom,’ zegt ze zachtjes, ‘maar ik voelde me niet lekker en…’

Voordat ze haar zin afmaakt, voel ik het schuldgevoel als een golf over me heen spoelen. Ik laat haar binnen, help haar jas uit en zet thee.

‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik terwijl ik haar een mok aanreik.

Ze kijkt naar haar handen. ‘Het is gewoon… stil thuis. En ik krijg die lamp in de gang niet vervangen.’

Jeroen komt erbij staan, zijn gezicht strak. ‘Mam, je kunt niet elke keer zomaar langskomen.’

Truus kijkt hem gekwetst aan. ‘Ik wil jullie niet tot last zijn.’

‘Maar dat ben je wel!’ roept Lotte ineens vanuit de keuken. ‘We zouden vandaag naar het zwembad gaan!’

De stilte die volgt is ondraaglijk.

Die avond lig ik wakker naast Jeroen, die met zijn rug naar me toe ligt. Mijn gedachten razen: hoe kan ik iedereen tevreden houden? Mijn kinderen verdienen mijn aandacht, Jeroen wil rust in huis, en Truus… tja, zij heeft niemand anders meer.

De weken verstrijken en het patroon herhaalt zich. Elke zaterdag staat in het teken van Truus: boodschappen doen, samen lunchen, klusjes in huis. Lotte moppert steeds vaker dat ze nooit meer iets leuks doen als gezin. Bram begint te stotteren als hij spanning voelt.

Op een zondagmiddag barst de bom.

‘Ik ben het zat!’ schreeuwt Jeroen terwijl hij de deur van de woonkamer dichtgooit. ‘Dit is niet meer ons leven! Alles draait om mijn moeder!’

Truus zit op de bank met tranen in haar ogen. ‘Ik wil dit ook niet,’ fluistert ze.

Ik voel me verscheurd tussen twee werelden die allebei iets van mij eisen wat ik niet kan geven.

Die avond bel ik mijn zusje Sanne in Utrecht.

‘Je moet grenzen stellen, Marjolein,’ zegt ze beslist. ‘Je kunt niet alles oplossen voor iedereen.’

‘Maar hoe dan? Als ik Truus afwijs, voel ik me schuldig. Als ik mijn gezin tekortdoe, voel ik me waardeloos.’

Sanne zwijgt even. ‘Misschien moet je accepteren dat je niet iedereen gelukkig kunt maken.’

De volgende dag besluit ik met Truus te praten.

‘Truus,’ begin ik voorzichtig terwijl we samen koffie drinken aan haar keukentafel, ‘ik merk dat het voor ons allemaal zwaar wordt zo.’

Ze knikt langzaam. ‘Ik weet het… Maar ik ben zo bang om alleen te zijn.’

‘Misschien kunnen we samen kijken naar andere oplossingen? Misschien iemand van de buurtzorg die af en toe langskomt?’

Ze kijkt me lang aan en zucht dan diep. ‘Misschien heb je gelijk.’

Het gesprek is pijnlijk maar ook bevrijdend. Voor het eerst voel ik ruimte om adem te halen.

Thuis vertel ik Jeroen wat er besproken is. Hij slaat zijn armen om me heen en fluistert: ‘Dank je wel dat je dit hebt gedaan.’

Langzaam verandert er iets in ons gezin. We plannen weer uitjes met z’n vieren en Truus krijgt hulp van een lieve buurvrouw en af en toe van de thuiszorg.

Toch blijft er iets knagen: had ik eerder moeten ingrijpen? Heb ik Truus in de steek gelaten? Of heb ik eindelijk geleerd dat zorgen voor jezelf net zo belangrijk is als zorgen voor anderen?

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf kwijtraakt? En wie zorgt er eigenlijk voor de mantelzorger?