Waarom Zijn Er Alleen Maar Hotdogs op Tafel?
“Waarom zijn er alleen maar hotdogs op tafel?”
Zijn stem klinkt geërgerd, bijna snijdend. Ik kijk hem aan, zijn grijze wenkbrauwen gefronst, zijn handen trillend van irritatie. De stilte die volgt is zo zwaar dat ik het bijna kan aanraken. Ik voel mijn hart bonzen in mijn borstkas. Het is niet de eerste keer dat hij moppert over het eten, maar vandaag voelt het anders. Vandaag voelt het alsof alles op het spel staat.
“Wat wil je dan, Kees?” vraag ik zachtjes, terwijl ik mijn blik op mijn bord richt. De geur van lauwe hotdogs hangt in de keuken, vermengd met het aroma van mosterd en een vleugje bitterheid die niet uit een potje komt.
Hij zucht diep. “Vroeger kookte je altijd uitgebreid. Stamppot, ovenschotels, zelfs die lasagne waar je zo’n hekel aan had. Nu… hotdogs.”
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik weiger ze te laten zien. “Vroeger was alles anders,” fluister ik. “Vroeger was het huis vol. Nu is het leeg.”
Hij kijkt me aan, zijn blik zachter nu. “Het is niet jouw schuld dat de kinderen hun eigen leven hebben.”
Ik knik, maar ergens diep vanbinnen voel ik me wel schuldig. Alsof ik gefaald heb als moeder omdat het huis nu zo stil is. Alsof ik gefaald heb als vrouw omdat ik niet meer de energie heb om elke dag iets bijzonders op tafel te zetten.
De stilte keert terug. Buiten tikt de regen tegen het raam. Ik denk aan onze zoon, Daan, die in Utrecht woont met zijn vrouw en hun twee kinderen. Aan onze dochter, Marieke, die altijd zo’n hekel had aan hotdogs en nu in Groningen woont met haar vriendin en hun pasgeboren dochtertje.
“Misschien moeten we ze eens uitnodigen,” zegt Kees plotseling. “Het is alweer maanden geleden.”
Ik schud mijn hoofd. “Ze hebben hun eigen leven. Ze hebben ons niet meer nodig.”
Hij legt zijn hand op de mijne. “Misschien hebben wij hén nodig.”
Ik trek mijn hand terug en sta op om de borden af te ruimen. Mijn rug doet pijn van het zitten, mijn hoofd bonkt van de spanning. In de keuken laat ik de kraan lopen en kijk naar mijn spiegelbeeld in het raam. Mijn haar is dunner geworden, mijn huid valer. Waar is de vrouw gebleven die ooit vol dromen zat?
Die nacht lig ik wakker naast Kees. Zijn ademhaling is zwaar, hij snurkt zachtjes zoals altijd. Ik denk aan vroeger: de verjaardagen met slingers door het hele huis, de geur van appeltaart in de oven, kinderen die door de gang renden met hun vriendjes. Nu is er alleen nog stilte en de geur van afwasmiddel.
De volgende ochtend probeer ik een gesprek aan te knopen tijdens het ontbijt.
“Kees… denk je dat we gelukkig zijn?”
Hij kijkt op van zijn krant, verrast door mijn vraag. “Wat bedoel je?”
“Ik bedoel… zo samen, nu de kinderen weg zijn.”
Hij vouwt zijn krant dicht en schuift hem opzij. “Ik weet het niet, Els. Soms voelt het alsof we elkaar kwijt zijn geraakt.”
Die woorden doen pijn, maar ze zijn waar. We leven langs elkaar heen, gevangen in routines die ooit troost boden maar nu verstikken.
Later die week belt Marieke onverwacht.
“Hoi mam! Hoe gaat het?” Haar stem klinkt opgewekt, maar ergens hoor ik ook vermoeidheid.
“Het gaat wel,” antwoord ik aarzelend.
Ze aarzelt even. “Is er iets?”
Ik wil zeggen dat alles goed is, maar ineens breek ik.
“Het is zo stil hier, Marieke. Ik mis jullie allemaal zo erg.”
Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn.
“Weet je mam… Ik mis jullie ook wel eens. Maar ik dacht dat jullie het fijn vonden om eindelijk samen te zijn.”
Ik lach schamper. “Fijn? Soms voelt het alsof we elkaar niet meer herkennen.”
Marieke zucht. “Misschien moeten jullie eens iets nieuws proberen samen. Iets wat niet met ons te maken heeft.”
Na het gesprek blijf ik lang nadenken over haar woorden.
Die avond vertel ik Kees over het telefoontje.
“Ze heeft gelijk,” zegt hij na een tijdje zwijgen. “We moeten iets veranderen.”
We besluiten samen te gaan wandelen in het park waar we vroeger met de kinderen kwamen. Het is koud en nat, maar ergens voelt het vertrouwd om weer samen buiten te zijn.
Onderweg praten we over vroeger, over onze dromen toen we jong waren. Kees vertelt dat hij altijd al een keer naar Noorwegen wilde reizen, iets wat hij nooit hardop had gezegd.
“Ik wilde altijd al leren schilderen,” biecht ik op.
Hij lacht verrast. “Waarom heb je dat nooit verteld?”
“Ik dacht dat niemand erop zat te wachten.”
“Misschien moeten we gewoon beginnen,” zegt hij zachtjes.
In de weken die volgen proberen we kleine dingen uit: samen koken (geen hotdogs meer), schilderlessen voor mij bij het buurthuis, Kees verdiept zich in reisboeken over Scandinavië. We lachen weer samen, soms huilen we ook om wat verloren is gegaan.
Toch blijft er iets knagen. Op een avond komt Daan langs met zijn gezin. De kinderen rennen door het huis zoals vroeger en even lijkt alles weer normaal.
Maar als iedereen weg is en de stilte terugkeert, voel ik opnieuw dat gat in mijn borstkas.
“Kees… denk je dat we ooit wennen aan dit nieuwe leven?” vraag ik terwijl ik tegen hem aanleun op de bank.
Hij slaat een arm om me heen en zegt: “Misschien niet helemaal. Maar misschien is dat ook niet erg.”
Soms vraag ik me af: hoe vind je jezelf terug als alles wat je kende verandert? En hoe bouw je samen iets nieuws op als je elkaar bijna kwijt was? Misschien hebben anderen daar ook wel mee geworsteld… Wat zouden jullie doen?