Alles voor mijn dochter – en nu ben ik alleen: het verhaal van een vader uit Utrecht

‘Sophie, luister nou even!’ Mijn stem trilt, maar ik probeer kalm te blijven. Ze kijkt niet op van haar telefoon. ‘Pap, ik heb nu echt geen tijd. Ik moet zo naar mijn werk.’

Ik sta in haar kleine keuken in Utrecht, tussen de lege koffiekopjes en de geur van haar parfum. Mijn handen trillen als ik me vasthoud aan het aanrecht. ‘Sophie, ik heb nergens anders om naartoe te gaan. Je weet dat ze het huis in Amersfoort verkocht hebben. Ik… ik heb niemand meer.’

Ze zucht, rolt met haar ogen en loopt naar de gang om haar jas te pakken. ‘Pap, je kunt toch bij ome Jan slapen? Of misschien bij een vriend? Ik heb echt geen ruimte hier.’

‘Ome Jan is op vakantie en… Sophie, ik ben je vader. Weet je nog hoe vaak ik alles voor jou heb laten vallen? Toen je moeder wegging, wie bleef er toen over?’

Ze draait zich om, haar blik hard. ‘Dat was vroeger, pap. Ik heb nu mijn eigen leven. Je kunt niet verwachten dat ik alles opgeef omdat jij het moeilijk hebt.’

De deur valt dicht. Ik blijf achter in een leeg huis, met alleen het tikken van de klok en het bonzen van mijn hart.

Mijn naam is Erik van Dijk. Ik ben 58 jaar oud en tot voor kort dacht ik dat ik alles goed had gedaan. Mijn hele leven draaide om Sophie. Haar moeder, Marieke, vertrok toen Sophie acht was. Ze kon het niet aan – het moederschap, de sleur, de Nederlandse regen die maar bleef vallen op onze kleine tuin in Amersfoort.

Ik bleef achter met een dochter die ’s nachts huilde en overdag niet wilde eten. Ik werkte als buschauffeur – vroege diensten, late diensten – maar altijd was er tijd voor Sophie. Ik leerde haar fietsen in het park bij het station, bakte pannenkoeken op zondagochtend en stond langs de lijn bij haar hockeywedstrijden, zelfs als het goot.

Toen ze naar de universiteit ging in Utrecht, was ik zo trots dat ik huilde bij haar diploma-uitreiking. Ik hielp haar verhuizen naar haar studentenkamer aan de Oudegracht, repareerde lekkende kranen en bracht boodschappen als haar geld op was.

Maar nu… nu is er geen plek meer voor mij.

De afgelopen maanden zijn een waas van onzekerheid geweest. Na 25 jaar trouwe dienst werd mijn contract niet verlengd – bezuinigingen bij het busbedrijf. De huur werd te hoog, spaargeld raakte op. Toen het huis verkocht werd door de verhuurder, dacht ik: Sophie zal me wel helpen.

Maar Sophie heeft een vriend – Daan, een slimme jongen uit Rotterdam die altijd haast heeft en nooit echt naar me kijkt als we samen eten. Haar appartement is klein, zegt ze. Ze werkt veel, zegt ze. Ze heeft geen tijd voor drama’s.

Ik slaap nu afwisselend op de bank bij vrienden of in een goedkoop hostel aan de rand van de stad. Soms loop ik ’s avonds langs haar huis en kijk naar binnen – zie ik haar lachen met Daan of met vriendinnen uit haar studietijd.

Vorige week probeerde ik het nog eens.

‘Sophie,’ zei ik aan de telefoon, ‘ik weet dat je druk bent, maar kunnen we samen eten? Gewoon even praten?’

Ze zuchtte. ‘Pap, ik heb echt geen tijd deze week. Volgende week misschien.’

‘Ik mis je,’ fluisterde ik.

‘Ik jou ook,’ zei ze snel. Maar haar stem klonk ver weg.

Soms denk ik terug aan die avonden dat ze als klein meisje tegen me aan kroop op de bank. ‘Papa, ga je nooit weg?’ vroeg ze dan.

‘Nooit,’ beloofde ik.

En nu ben ik degene die nergens meer thuis is.

Ik weet dat mensen zeggen dat kinderen hun eigen leven moeten leiden. Dat ouders los moeten laten. Maar niemand vertelt je hoe pijnlijk dat is als je zelf ineens niet meer nodig bent.

Gisteren kwam ik ome Jan tegen op straat. ‘Erik,’ zei hij, ‘je moet niet zo afhankelijk zijn van Sophie. Ze is volwassen nu.’

‘Maar Jan,’ zei ik zacht, ‘ze is alles wat ik heb.’

Hij legde zijn hand op mijn schouder en keek me aan met die droevige blik die alleen familie kan hebben. ‘Misschien moet je jezelf weer vinden. Je hebt jezelf verloren in haar geluk.’

’s Nachts lig ik wakker in het hostelbed en denk na over wat hij zei. Heb ik mezelf echt verloren? Ben ik alleen nog maar “de vader van Sophie”?

Ik probeer werk te vinden – solliciteer bij supermarkten, postbezorging, zelfs schoonmaakwerk in een ziekenhuis. Maar overal zijn er jongere mensen, snellere mensen.

Op een dag bel ik Marieke – haar moeder – voor het eerst in jaren.

‘Erik?’ Haar stem klinkt verbaasd.

‘Marieke… weet jij hoe het met Sophie gaat? Ze… ze lijkt me niet meer nodig te hebben.’

Ze lacht kort, bitter bijna. ‘Welkom bij het clubje, Erik. Kinderen groeien op. Ze vergeten wie ze waren.’

‘Maar… ze was altijd zo lief.’

‘Misschien moet je haar laten gaan,’ zegt Marieke zacht.

Na dat gesprek voel ik me nog leger dan daarvoor.

Op een regenachtige avond besluit ik langs Sophies huis te lopen. Door het raam zie ik haar zitten met Daan; ze lachen om iets op tv. Even overweeg ik aan te bellen – gewoon even hallo zeggen – maar iets houdt me tegen.

Wat als ze boos wordt? Wat als ze zich schaamt voor mij?

Ik draai me om en loop terug naar het hostel.

’s Ochtends krijg ik een appje van Sophie: “Pap, kun je me even niet zo vaak bellen? Het is druk nu.”

Mijn vingers beven als ik antwoord: “Natuurlijk lieverd. Sorry.”

De dagen worden weken; de weken worden maanden.

Op een dag krijg ik een telefoontje van het ziekenhuis: ome Jan heeft een hartaanval gehad. Ik haast me erheen – eindelijk voel ik me weer ergens nodig.

In de wachtkamer zit Sophie ineens naast me. Ze kijkt me aan met grote ogen.

‘Pap… waarom heb je niks gezegd? Dat het zo slecht ging?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Je had toch geen tijd.’

Ze pakt mijn hand vast – voor het eerst in maanden voel ik haar warmte weer.

‘Het spijt me,’ fluistert ze.

We zitten samen in stilte terwijl de regen tegen het raam tikt.

Misschien komt het ooit goed tussen ons. Misschien leer ik mezelf weer kennen zonder haar als middelpunt van mijn wereld.

Maar soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat er niets meer overblijft? En wanneer is het tijd om jezelf weer op te bouwen uit de scherven van wat ooit familie was?