Eén kamer, vier generaties – De bekentenis van een oma
‘Mam, ik weet niet meer wat ik moet doen!’ schreeuwt mijn zoon Mark terwijl hij de deur dichtgooit. Zijn stem galmt na in de kleine kamer waar ik met mijn drie kleinkinderen op het versleten bankstel zit. De jongste, Sophie, begint te huilen. Ik trek haar tegen me aan, haar warme lijfje trillend van angst. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Hoe ben ik hier beland? Hoe is het mogelijk dat ik als oma, op mijn 67ste, nog steeds de spil ben van een gezin dat uit elkaar dreigt te vallen?
Mark stampt naar de keukenhoek – als je het zo mag noemen, want het is niet meer dan een aanrecht met een oude waterkoker en een stapel borden. ‘Waarom moet ík altijd alles oplossen?’ roept hij. Zijn vriendin, Anouk, is zwanger van hun vierde kind en ligt uitgeput op het matras naast het raam. Ze zegt niets, maar haar ogen zoeken de mijne. Ik zie schaamte en wanhoop.
‘Mark, rustig,’ probeer ik, mijn stem zachter dan ik voel. ‘De kinderen horen je.’ Maar hij luistert niet. Hij pakt zijn jas en stormt naar buiten, de regen in. De deur slaat dicht. Even is het stil, behalve het zachte snikken van Sophie en het gezoem van de koelkast die op zijn laatste benen loopt.
Ik kijk naar mijn kleinkinderen: Daan van negen, die stilletjes met zijn lego speelt; Lisa van zes, die haar pop stevig vasthoudt; en Sophie van drie, die nu tegen mijn schouder in slaap valt. Vier generaties in één kamer – mijn moeder is vorig jaar overleden, maar haar stem klinkt nog vaak in mijn hoofd: ‘Je moet sterk zijn, Marjan. Voor je kinderen.’
Sterk zijn. Maar hoe lang nog? Mijn pensioen is nauwelijks genoeg om de huur te betalen. Mark werkt af en toe als pakketbezorger, maar zijn geld verdwijnt sneller dan het binnenkomt. Anouk heeft haar opleiding niet afgemaakt en is te moe om te werken. De schulden stapelen zich op – brieven van de woningbouwvereniging, de energierekening, de gemeente. Soms durf ik de post niet eens meer open te maken.
‘Oma, wanneer krijgen we weer kipnuggets?’ vraagt Lisa zachtjes. Ik glimlach flauwtjes. ‘Misschien volgende week, lieverd.’ In werkelijkheid weet ik dat het voorlopig macaroni zonder saus wordt.
’s Avonds als iedereen slaapt – Mark is nog steeds niet terug – staar ik naar het plafond. Mijn gedachten razen. Had ik Mark strenger moeten opvoeden? Had ik hem moeten dwingen zijn school af te maken? Of is dit gewoon pech? In Nederland hoor je altijd dat iedereen gelijke kansen heeft, maar waarom voelt het dan alsof wij altijd achteraan staan?
De volgende ochtend zit Anouk huilend op het bed. ‘Ik kan dit niet meer, Marjan,’ snikt ze. ‘Ik wil terug naar mijn moeder.’
‘En de kinderen dan?’ vraag ik zachtjes.
‘Misschien is het beter als ze bij jou blijven,’ fluistert ze.
Mijn maag draait om. Vier kinderen opvoeden op mijn leeftijd? Ik weet niet of ik het kan. Maar wat is het alternatief? Pleegzorg? Dat nooit.
Mark komt pas tegen de middag thuis, ruikt naar bier en rookt een sigaret uit het raam. ‘Sorry mam,’ mompelt hij zonder me aan te kijken.
‘Je moet hulp zoeken, Mark,’ zeg ik voorzichtig.
Hij lacht schamper. ‘Hulp? Van wie dan? De gemeente? Die hebben alleen maar formulieren.’
Ik voel woede opborrelen. ‘Je hebt vier kinderen! Je kunt niet blijven weglopen!’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van vermoeidheid of misschien tranen. ‘Ik weet het niet meer, mam.’
’s Avonds zitten we met z’n allen aan tafel – een gammel tafeltje dat ik ooit bij de kringloop heb gekocht. Daan vertelt over school: ‘Meester Bas zegt dat ik goed kan tekenen.’ Ik glimlach trots, maar voel tegelijk verdriet omdat ik hem geen eigen kamer kan geven om zijn tekeningen op te hangen.
Anouk pakt haar tas en zegt zachtjes: ‘Ik ga naar mijn moeder.’ Ze kust de kinderen vluchtig en verdwijnt zonder om te kijken.
De stilte die volgt is ondraaglijk. Daan kijkt me vragend aan: ‘Komt mama terug?’
‘Ik weet het niet, jongen,’ zeg ik eerlijk.
De dagen daarna probeer ik alles draaiende te houden: ontbijt maken, kinderen naar school brengen, formulieren invullen voor extra toeslagen waar we waarschijnlijk toch geen recht op hebben. Mark zakt steeds verder weg in apathie; soms zit hij urenlang voor zich uit te staren.
Op een avond barst ik uit tegen hem: ‘Je moet nú iets doen! Voor je kinderen! Voor jezelf!’
Hij schreeuwt terug: ‘Wat wil je dan dat ik doe? Alles wat ik probeer mislukt!’
‘Geef niet op!’ roep ik wanhopig.
Daan komt tussen ons in staan: ‘Niet vechten alsjeblieft…’ Zijn stem breekt en hij begint te huilen.
Het schuldgevoel overspoelt me. Wat ben ik voor moeder en oma als ik zelfs dit niet kan oplossen?
’s Nachts lig ik wakker naast Sophie die onrustig droomt. Ik denk aan vroeger – aan de tijd dat Mark nog klein was en alles simpel leek: een huisje in Almere, een tuin vol bloemen, verjaardagen met taart en slingers. Waar is die tijd gebleven?
De volgende ochtend besluit ik hulp te zoeken bij het wijkteam. Met lood in mijn schoenen vertel ik onze situatie aan mevrouw Jansen, een vriendelijke vrouw met grijs haar en begripvolle ogen.
‘U hoeft zich niet te schamen, mevrouw Van Dijk,’ zegt ze zachtjes. ‘U doet wat u kunt.’
Ze regelt extra hulp voor de kinderen en een gesprek voor Mark bij een maatschappelijk werker. Het voelt als een druppel op een gloeiende plaat, maar toch… misschien is dit het begin van iets nieuws?
’s Avonds zitten we samen op het bed – Daan tekent een huis met vier ramen; Lisa zingt zachtjes een liedje; Sophie slaapt tegen mijn arm aan. Mark zit stilletjes naast me.
‘Mam… dankjewel dat je er bent,’ fluistert hij ineens.
Mijn ogen vullen zich met tranen. Voor het eerst in maanden voel ik hoop – heel klein, maar toch aanwezig.
Maar diep vanbinnen blijft de vraag knagen: hoe lang kan liefde alleen ons nog redden? En hoeveel moet een moeder – of oma – verdragen voordat ze breekt?
Wat zouden jullie doen als je alles dreigt te verliezen wat je liefhebt? Is er ooit een moment waarop je mag zeggen: nu is het genoeg?