Zaterdagochtend in de regen: Het moment dat alles brak
‘Waar is je portemonnee, Eva?’
De stem van mijn moeder sneed door het geroezemoes van de drukke supermarkt. Ik stond bij de kassa van de Albert Heijn op het Smaragdplein in Utrecht, mijn handen trilden terwijl ik mijn tas overhoop haalde. De caissière keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Achter me zuchtte een oudere man ongeduldig.
‘Ik… ik weet het niet, mam,’ stamelde ik. Mijn vingers gleden langs een half opgegeten reep Tony’s Chocolonely, een oude OV-chipkaart, maar geen portemonnee. Mijn hart bonsde in mijn keel. ‘Hij zat er net nog in.’
Mijn moeder, altijd zo beheerst, verloor haar geduld. ‘Dit is niet de eerste keer, Eva! Je bent achttien, je moet leren opletten!’ Haar stem klonk hard, bijna vijandig. Ik voelde de blikken van de mensen achter ons branden op mijn rug.
‘Sorry,’ fluisterde ik, terwijl ik probeerde mijn tranen te bedwingen. De caissière begon onze boodschappen opzij te schuiven. ‘Misschien ligt hij nog ergens in de winkel?’
‘Ik ga wel zoeken,’ zei ik snel, blij dat ik even kon ontsnappen aan de blikken en het oordeel van mijn moeder. Ik liep terug door de gangen, langs de schappen met hagelslag en stroopwafels, mijn hoofd vol met paniekgedachten.
Wat als iemand hem gestolen had? Mijn ID-kaart, pinpas, zelfs het briefje van vijftig euro dat ik van oma had gekregen voor mijn verjaardag – alles zat erin. Mijn handen trilden harder. Ik voelde me misselijk.
Toen ik terugkwam bij de kassa stond mijn moeder te praten met een man in een blauw Albert Heijn-shirt. ‘We hebben overal gekeken,’ zei hij. ‘Niets gevonden.’
Mijn moeder draaide zich naar me om. ‘We gaan naar huis. Je vader hoort dit ook.’
De rit naar huis was ijzig stil. De ruitenwissers tikten ritmisch over het glas terwijl de regen harder begon te vallen. Mijn moeder keek strak voor zich uit, haar knokkels wit om het stuur.
Thuis zat mijn vader aan de keukentafel met zijn laptop open. Mijn broertje Daan speelde FIFA op de bank. Mijn moeder gooide haar tas op tafel en zei: ‘Eva is haar portemonnee kwijtgeraakt. Alles zit erin.’
Mijn vader keek op, zijn blik streng. ‘Hoe kan dat nou weer?’
‘Ik weet het niet…’ begon ik, maar hij onderbrak me.
‘Je moet beter opletten! Dit kost geld, tijd…’
‘Misschien is hij gestolen,’ piepte ik.
‘Of misschien ben je gewoon slordig,’ zei Daan zonder op te kijken van zijn spel.
Ik voelde me kleiner worden met elke seconde die voorbijging.
Die avond lag ik wakker in bed, luisterend naar het zachte gerommel van stemmen beneden. Mijn ouders praatten over mij – dat wist ik zeker. Sinds papa vorig jaar zijn baan was kwijtgeraakt en mama meer moest werken, was de sfeer thuis gespannen. Elk klein foutje werd uitvergroot.
De volgende ochtend vond ik mijn moeder in de keuken, haar ogen rood van het huilen. ‘Er is geld verdwenen van onze gezamenlijke rekening,’ fluisterde ze.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ik verbaasd.
‘Gisteren is er tweehonderd euro opgenomen bij een pinautomaat vlakbij de supermarkt.’
Mijn hart sloeg over. ‘Maar… dat kan toch niet? Ik heb niets opgenomen!’
Mijn vader kwam binnen, zijn gezicht donker. ‘We moeten aangifte doen bij de politie.’
De dagen daarna waren een waas van telefoontjes met de bank, bezoekjes aan het politiebureau en eindeloze discussies thuis. Mijn ouders vertrouwden me niet meer. Ze vroegen steeds opnieuw: ‘Weet je zeker dat je niets hebt gedaan?’
Daan begon me te vermijden. Hij fluisterde met zijn vrienden op school en keek me niet meer aan tijdens het avondeten.
Op een avond hoorde ik hem bellen op zijn kamer. ‘Nee joh, ze denkt echt dat iemand haar portemonnee heeft gestolen…’
Iets in zijn stem klonk vreemd – nerveus bijna.
De volgende dag vond ik een stapel bonnetjes in zijn jaszak toen ik hem per ongeluk omstootte in de gang. Een bonnetje van de pinautomaat bij de supermarkt, precies op het tijdstip dat het geld was opgenomen.
Mijn adem stokte. Ik liep naar zijn kamer en gooide het bonnetje voor hem neer.
‘Wat is dit, Daan?’
Hij keek me aan met grote ogen, zijn gezicht werd bleek.
‘Daan… heb jij…?’
Hij begon te huilen. ‘Het spijt me! Ik had geld nodig voor die nieuwe PlayStation-game… Ik dacht dat niemand het zou merken als ik jouw pas gebruikte.’
Woede en verdriet vochten om voorrang in mijn borst. ‘Waarom heb je niets gezegd? Je hebt alles erger gemaakt!’
Hij snikte: ‘Ik durfde niet… Papa is al zo boos de laatste tijd…’
Ik wist niet wat ik moest doen. Moest ik hem verraden? Of beschermen?
Die avond vertelde ik alles aan mijn ouders. De stilte die volgde was ondraaglijk.
Mijn vader barstte uit: ‘Hoe kun je zoiets doen? Je eigen zus!’
Daan huilde alleen maar harder.
Mijn moeder sloeg haar armen om mij heen en fluisterde: ‘Het spijt me dat we jou niet geloofden.’
Maar het vertrouwen was gebroken – niet alleen tussen mij en mijn ouders, maar ook tussen mij en Daan.
Weken gingen voorbij waarin we elkaar nauwelijks aankeken. Op school werd er gefluisterd over “dat meisje wiens broertje haar heeft bestolen”. Ik voelde me alleen, verraden door iedereen die ik vertrouwde.
Op een dag stond Daan voor mijn deur met een envelopje in zijn hand. ‘Hier,’ zei hij schor. ‘Ik heb gespaard van mijn bijbaantje bij de bakker. Het is nog niet alles, maar…’
Ik nam het geld aan zonder iets te zeggen.
’s Nachts lag ik wakker en dacht aan alles wat er gebeurd was. Hoe één moment alles kon veranderen – hoe dun de lijn tussen vertrouwen en wantrouwen eigenlijk is.
Hebben jullie ooit meegemaakt dat iemand die je liefhebt je zo diep heeft gekwetst? En kun je ooit echt weer vertrouwen als het eenmaal gebroken is?