Tussen Stilte en Schreeuw: Mijn Leven in de Schaduw van Mark’s Controle

‘Waarom ben je alweer te laat, Marloes? Heb je enig idee hoe belachelijk je me maakt tegenover de buren?’

Mark’s stem snijdt door de stilte van onze kleine keuken in Amersfoort. Ik voel mijn handen trillen terwijl ik de boodschappentas op het aanrecht zet. Mijn dochtertje, Lotte, kijkt met grote ogen toe vanaf haar stoel. Ik slik, probeer mijn stem te vinden, maar alles in mij schreeuwt dat ik moet zwijgen. Want als ik nu iets verkeerds zeg, weet ik wat er volgt.

‘Het was druk bij de Albert Heijn,’ fluister ik. Mijn stem klinkt vreemd, alsof hij niet van mij is.

Mark lacht kil. ‘Altijd een excuus. Je weet dat ik niet van wachten houd.’

Ik voel zijn blik branden op mijn rug terwijl ik de melk in de koelkast zet. Mijn zoon Bram komt binnenrennen, zijn wangen rood van het buitenspelen. ‘Mama, mag ik straks bij Daan spelen?’

Mark draait zich naar hem toe. ‘Nee, Bram. Je blijft thuis. Je moeder heeft genoeg moeite om alles hier op orde te houden.’

Bram kijkt teleurgesteld naar mij. Ik wil hem troosten, hem uitleggen dat het niet zijn schuld is, maar Mark’s ogen zeggen dat ik moet zwijgen.

Zo gaat het al jaren. Mark bepaalt alles: wanneer we eten, wat we kopen, wie we zien. Zelfs mijn salaris – ik werk parttime als doktersassistente – gaat direct naar onze gezamenlijke rekening waar ik nauwelijks toegang toe heb. Hij zegt dat het beter is zo, dat hij beter met geld om kan gaan. Maar elke maand is er minder over voor mij en de kinderen.

’s Nachts lig ik wakker naast hem, luisterend naar zijn ademhaling. Soms droom ik van vroeger, van de tijd dat hij me bloemen bracht en lieve briefjes achterliet. Maar die Mark bestaat niet meer. Nu is er alleen nog deze man die alles controleert – zelfs mijn gedachten.

Mijn moeder belt soms. ‘Hoe gaat het met je, lieverd?’ vraagt ze dan voorzichtig.

‘Goed hoor, mam,’ lieg ik steevast. Want wat moet ik zeggen? Dat ik bang ben? Dat ik niet weet wie ik ben zonder hem?

Op een avond, als Mark weer eens boos is omdat het eten niet op tijd op tafel staat, gooit hij een bord kapot tegen de muur. Lotte begint te huilen. Ik pak haar op en fluister: ‘Het komt goed, schatje.’ Maar diep vanbinnen weet ik dat het niet goed komt zolang we hier blijven.

De volgende dag op mijn werk vraagt mijn collega Sanne of alles goed gaat. ‘Je lijkt zo afwezig de laatste tijd.’

Ik glimlach flauwtjes. ‘Gewoon moe.’

Maar Sanne laat zich niet afschepen. ‘Marloes… als er iets is, kun je altijd bij mij terecht.’

Die woorden blijven hangen als ik ’s avonds thuiskom. Zou iemand me echt kunnen helpen? Of ben ik veroordeeld tot deze gevangenis?

De weken verstrijken en Mark’s controle wordt steeds verstikkender. Hij installeert een app op mijn telefoon om te zien waar ik ben. Als ik vijf minuten te laat thuis ben, volgt er een uitbarsting.

Op een dag komt Bram thuis met een blauwe plek op zijn arm. ‘Gevallen op school,’ zegt hij snel als Mark vraagt wat er gebeurd is. Maar als Bram later bij mij op schoot kruipt, fluistert hij: ‘Papa was boos omdat ik niet luisterde.’

Mijn hart breekt. Dit kan zo niet langer.

Die nacht lig ik wakker en staar naar het plafond. In gedachten hoor ik de stem van mijn moeder: ‘Je verdient beter, Marloes.’ Maar hoe? Waar moet ik heen met twee kinderen? Ik heb geen spaargeld, geen familie dichtbij die me kan opvangen.

Toch groeit er iets in mij – een klein vlammetje hoop dat weigert te doven.

Een week later belt Sanne me weer na werktijd. ‘Marloes… Ik maak me zorgen om je. Wil je alsjeblieft met me praten?’

Ik barst in tranen uit. Alles komt eruit: de angst, de controle, het gevoel dat ik gevangen zit.

Sanne luistert en zegt dan zacht: ‘Je hoeft dit niet alleen te doen. Er zijn instanties die kunnen helpen. Je kunt bij mij logeren als het moet.’

Voor het eerst in jaren voel ik me niet alleen.

De volgende dagen leef ik op automatische piloot. Mark merkt niets; hij is druk met zijn werk en zijn vrienden – mensen die geen idee hebben wie hij thuis werkelijk is.

Op een avond, als Mark weg is voor een vergadering, pak ik snel wat spullen voor mij en de kinderen. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik Lotte en Bram wakker maak.

‘We gaan even bij tante Sanne logeren,’ fluister ik.

Bram kijkt me aan met grote ogen. ‘Is papa boos?’

‘Nee lieverd,’ zeg ik, terwijl ik probeer te glimlachen. ‘We gaan gewoon even weg.’

We stappen in de auto en rijden weg uit de straat waar we jaren hebben gewoond – weg van het huis waar zoveel pijn ligt opgeslagen.

Bij Sanne thuis voel ik me voor het eerst veilig. Ze maakt thee voor ons en laat ons haar logeerkamer zien.

De volgende ochtend bel ik mijn moeder en vertel haar alles. Ze huilt aan de andere kant van de lijn, maar zegt: ‘Ik ben zo trots op je.’

De weken daarna zijn zwaar. Mark belt en stuurt dreigende berichten: ‘Je komt terug of je ziet de kinderen nooit meer.’ Ik ben bang, maar met hulp van Sanne en een maatschappelijk werker zet ik door.

Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik zie hoe Lotte weer lacht en Bram zonder angst speelt.

Op een dag zit ik met mijn moeder aan tafel in haar kleine appartement in Utrecht.

‘Weet je nog hoe gelukkig je was toen je net met Mark was?’ vraagt ze zacht.

Ik knik en voel tranen prikken achter mijn ogen.

‘Je hebt gevochten voor jezelf én voor je kinderen,’ zegt ze dan. ‘Dat is moed.’

Soms vraag ik me af of Mark ooit zal begrijpen wat hij ons heeft aangedaan. Of hij ooit spijt zal hebben van zijn daden.

Maar belangrijker nog: zal ik ooit weer volledig mezelf durven zijn? Kan liefde ooit nog veilig voelen?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen veiligheid en vrijheid? Hoe vind je de kracht om los te breken uit iets wat ooit liefde leek?