Een Liefde Die Nooit Bestond: Mijn Leven in een Leeg Huwelijk

‘Waarom kijk je me nooit meer aan, Marloes?’

De stem van Jeroen klinkt vlak, bijna mechanisch, terwijl hij zijn vork neerlegt op het bord. Het geluid van metaal op porselein galmt door onze kleine keuken in Amersfoort. Buiten regent het zachtjes; de druppels tikken ritmisch tegen het raam. Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt, maar ik dwing mezelf om niet te huilen. Niet nu. Niet weer.

‘Ik weet het niet,’ fluister ik, terwijl ik mijn blik op mijn handen houd. Mijn trouwring glinstert dof in het schemerlicht. ‘Misschien ben ik gewoon moe.’

Jeroen zucht en schuift zijn stoel achteruit. ‘Altijd hetzelfde antwoord. Je bent altijd moe, altijd afwezig. Wat is er met je aan de hand?’

Wat moet ik zeggen? Dat ik elke ochtend wakker word met een gevoel van leegte? Dat ik me gevangen voel in een leven dat ik nooit heb gewild? Dat ik ja heb gezegd tegen hem omdat ik bang was om alleen te zijn, niet omdat ik van hem hield?

Mijn gedachten dwalen af naar die dag, twaalf jaar geleden, toen Jeroen me ten huwelijk vroeg op het strand van Scheveningen. Iedereen vond ons zo’n mooi stel. Mijn moeder huilde van geluk, mijn vader sloeg Jeroen op de schouder en zei: ‘Goed gedaan, jongen!’ Niemand vroeg ooit of ík gelukkig was. Zelfs ik niet.

‘Marloes, luister je wel?’ Jeroen’s stem haalt me terug naar het nu.

‘Sorry,’ mompel ik. ‘Ik ben gewoon… in gedachten.’

Hij kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken: teleurgesteld, maar ook machteloos. We zijn vreemden geworden in ons eigen huis.

Later die avond lig ik in bed, starend naar het plafond. Jeroen’s ademhaling is zwaar en onregelmatig naast me. Ik denk aan mijn zusje, Sanne, die altijd zei: ‘Jij kiest altijd voor de veilige weg, Marloes. Maar veiligheid is niet hetzelfde als geluk.’ Ik lachte haar uit toen ze haar baan opzegde om te gaan reizen. Nu benijd ik haar moed.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop koffie als mijn moeder belt.

‘Hoe is het met jullie?’ vraagt ze opgewekt.

‘Goed hoor, mam,’ lieg ik automatisch.

‘Jullie moeten echt eens langskomen voor een etentje. Je vader mist je.’

‘We komen snel, beloofd.’

Als ik ophang, voel ik de tranen branden achter mijn ogen. Zelfs tegen mijn moeder kan ik niet eerlijk zijn. Ze zou het niet begrijpen. Voor haar is trouwen het hoogste goed; liefde komt vanzelf wel, zegt ze altijd.

Op mijn werk bij de bibliotheek probeer ik me te concentreren op het sorteren van boeken, maar mijn gedachten dwalen steeds af. Mijn collega Anouk merkt het op.

‘Gaat het wel goed met je?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik snel. ‘Gewoon een beetje druk thuis.’

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Je weet dat je altijd met me kunt praten, hè?’

Ik glimlach dankbaar, maar zeg niets. Hoe leg je uit dat je alles hebt – een huis, een man, een stabiele baan – en je toch leeg voelt?

’s Avonds probeer ik met Jeroen te praten.

‘Jeroen, denk je wel eens na over hoe we… over ons?’

Hij kijkt op van zijn telefoon. ‘Wat bedoel je?’

‘Of dit is wat we willen. Of we gelukkig zijn.’

Hij fronst. ‘Natuurlijk zijn we gelukkig. We hebben alles wat we nodig hebben.’

Ik slik. ‘Maar voel jij je echt gelukkig? Met mij?’

Hij zucht diep en legt zijn telefoon weg. ‘Waar komt dit ineens vandaan? Heb je iemand anders ontmoet of zo?’

‘Nee! Het gaat niet om iemand anders. Het gaat om ons… om mij.’

Hij schudt zijn hoofd en loopt de kamer uit. De deur valt met een klap dicht.

De dagen verstrijken in stilte. We praten nauwelijks nog met elkaar. Ik voel me steeds meer opgesloten in mijn eigen leven. Op een avond belt Sanne vanuit Portugal.

‘Je klinkt zo verdrietig, Marloes,’ zegt ze zachtjes.

‘Ik weet niet meer wie ik ben,’ fluister ik.

‘Waarom blijf je dan?’ vraagt ze.

‘Omdat… omdat iedereen verwacht dat ik blijf. Omdat ik niet alleen wil zijn.’

Sanne zwijgt even. ‘Weet je nog dat we vroeger hutten bouwden in het bos achter ons huis? Jij was altijd de leider, de dappere. Waar is die Marloes gebleven?’

Haar woorden raken me dieper dan ik wil toegeven.

De volgende dag besluit ik vrij te nemen van mijn werk. Ik wandel door het bos bij Soestduinen, waar de geur van natte bladeren me terugbrengt naar mijn jeugd. Ik ga op een bankje zitten en laat de tranen eindelijk stromen.

Waarom heb ik nooit voor mezelf gekozen? Waarom heb ik altijd gedaan wat anderen van me verwachtten?

Als ik thuiskom, zit Jeroen aan tafel met zijn hoofd in zijn handen.

‘We moeten praten,’ zegt hij zonder op te kijken.

Ik ga tegenover hem zitten en wacht.

‘Ik voel ook dat het niet goed gaat tussen ons,’ zegt hij zachtjes. ‘Maar ik weet niet hoe we dit moeten oplossen.’

Voor het eerst in jaren voel ik een sprankje hoop – niet omdat alles goed zal komen tussen ons, maar omdat we eindelijk eerlijk zijn.

‘Misschien moeten we allebei toegeven dat we elkaar niet gelukkig maken,’ zeg ik voorzichtig.

Hij knikt langzaam. ‘Misschien is dat zo.’

We praten urenlang die avond – over onze angsten, onze teleurstellingen, onze dromen die we hebben opgegeven voor elkaar. Er wordt gehuild, er wordt geschreeuwd, maar er wordt ook gelachen om herinneringen uit betere tijden.

Uiteindelijk besluiten we samen dat het beter is om uit elkaar te gaan. Niet uit haat of boosheid, maar uit liefde voor onszelf.

De weken daarna zijn zwaar. Mijn ouders begrijpen er niets van; mijn moeder huilt en verwijt me dat ik alles opgeef wat ze voor mij had gewenst. Op familiefeestjes wordt er gefluisterd als ik binnenkom zonder Jeroen aan mijn zijde.

Maar langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik ga vaker wandelen met Sanne als ze weer even in Nederland is, neem schilderlessen en maak nieuwe vrienden bij de bibliotheek.

Op een dag sta ik voor de spiegel en herken ik eindelijk weer de vrouw die ik ooit was – onzeker misschien, maar vrijer dan ooit tevoren.

Soms vraag ik me nog steeds af: had ik gelukkiger kunnen zijn als ik was gebleven? Of was dit de enige weg naar mezelf?

Is het beter om alleen te zijn dan te leven in een leugen? Wat denken jullie?