De Spiegel Spreekt: Mijn Reis naar Innerlijke Schoonheid
‘Kijk nou eens goed, Iris. Zie je nou niet wat ik bedoel?’
De stem van mijn moeder sneed die ochtend door de stilte van onze kleine badkamer in Utrecht. Ik was veertien en stond voor de spiegel, mijn haar nog nat van het douchen. Mijn moeder stond achter me, haar handen stevig op mijn schouders. ‘Je moet echt iets doen aan die huid. En je houding… rechtop staan! Je lijkt wel een zoutzak.’
Ik voelde mijn wangen gloeien. Mijn blik gleed langs mijn sproeten, de puistjes op mijn kin, de scheve stand van mijn schouders. Ik probeerde recht te staan, maar het voelde onnatuurlijk, alsof ik iemand anders was. ‘Sorry mam,’ fluisterde ik.
Ze zuchtte. ‘Je moet het niet persoonlijk nemen, Iris. Ik wil gewoon dat je het beste uit jezelf haalt. Je bent een mooi meisje, maar je moet er wel wat voor doen.’
Die woorden bleven hangen, als een echo in mijn hoofd. Zelfs toen ik later die dag op de fiets naar school zat, hoorde ik haar stem nog. Ik keek naar de andere meisjes op het schoolplein: Marloes met haar perfecte huid, Sanne met haar lange blonde haar. Ze lachten, hun stemmen helder als glas. Ik voelde me zwaar en onzichtbaar tegelijk.
Thuis was het niet veel beter. Mijn vader was meestal afwezig, opgeslokt door zijn werk als advocaat in Amsterdam. Als hij er wél was, was hij stil of geïrriteerd. Mijn oudere broer Daan had zijn eigen problemen; hij was net geschorst van school vanwege een vechtpartij. De sfeer in huis was gespannen, alsof we allemaal op eieren liepen.
Op een avond, tijdens het eten, barstte de bom.
‘Waarom ben je altijd zo negatief tegen Iris?’ vroeg Daan plotseling aan mijn moeder. Zijn stem trilde van woede.
Mijn moeder keek hem vernietigend aan. ‘Ik ben niet negatief, ik probeer haar te helpen! Misschien zou jij dat ook eens moeten proberen in plaats van altijd problemen te veroorzaken.’
Daan gooide zijn vork neer. ‘Misschien moet je haar gewoon accepteren zoals ze is!’
Ik voelde tranen branden achter mijn ogen. Mijn vader keek op van zijn bord en mompelde: ‘Kunnen we alsjeblieft één keer normaal eten?’
Die nacht lag ik wakker in bed, luisterend naar het zachte gezoem van de stad buiten. Ik dacht aan de spiegel in de badkamer, aan de ogen van mijn moeder die elk detail leken te zien dat niet perfect was. Ik vroeg me af of ik ooit genoeg zou zijn.
Op school probeerde ik me onzichtbaar te maken. Ik droeg wijde truien om mijn schouders te verbergen en gebruikte make-up om mijn huid te camoufleren. Maar niets hielp tegen het gevoel dat ik tekortschot.
Op een dag na gym bleef ik langer in de kleedkamer hangen. Marloes kwam naast me zitten en keek me onderzoekend aan.
‘Gaat het wel goed met je?’ vroeg ze zacht.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Gewoon moe.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn, weet je.’
Die woorden raakten me meer dan ik wilde toegeven. Die avond schreef ik alles van me af in mijn dagboek: de onzekerheid, de pijnlijke opmerkingen van mijn moeder, het gevoel dat ik nergens bij hoorde.
De weken gingen voorbij en thuis werd het steeds stiller. Mijn moeder trok zich terug in haar werk als kapster; ze werkte steeds vaker avonden door. Mijn vader sliep soms op kantoor. Daan verdween steeds vaker naar vrienden en kwam laat thuis.
Op een zaterdagmiddag zat ik alleen op mijn kamer toen mijn moeder plotseling binnenstormde.
‘Waarom heb je je kamer nog steeds niet opgeruimd? En wat is dit voor troep op je bureau?’
Ik voelde iets in mij knappen. ‘Waarom ben je nooit tevreden? Wat ik ook doe, het is nooit goed genoeg!’
Ze keek me aan alsof ze me voor het eerst zag. ‘Iris…’
‘Laat maar,’ zei ik zacht en draaide me om.
Die avond hoorde ik haar huilen in de badkamer. Voor het eerst voelde ik geen medelijden, maar opluchting – alsof haar tranen eindelijk ruimte maakten voor mijn eigen verdriet.
De maanden daarna probeerde ik afstand te nemen van haar kritiek. Ik zocht steun bij mijn oma, die altijd zei: ‘Schoonheid zit vanbinnen, meisje.’ Bij haar voelde ik me veilig; zij zag mij zoals ik was, zonder oordeel.
Langzaam begon ik mezelf anders te zien. Ik schreef gedichten over wie ik wilde zijn en wat ik voelde. Op school sloot ik vriendschap met Noor, een meisje uit mijn klas dat ook worstelde met onzekerheid.
Op een dag zaten we samen op een bankje in het park.
‘Weet je,’ zei Noor, ‘ik denk dat niemand echt tevreden is met zichzelf.’
Ik knikte. ‘Misschien moeten we gewoon leren om liever te zijn voor onszelf.’
Ze glimlachte en pakte mijn hand vast.
Thuis bleef het moeilijk. Mijn moeder probeerde soms haar best te doen; ze kocht een keer spontaan bloemen voor me en zei: ‘Je doet het goed, Iris.’ Maar vaak viel ze toch weer terug in oude patronen.
Op een avond zat ik met Daan op zolder. Hij rookte uit het raam en keek me aan.
‘Mam bedoelt het niet slecht,’ zei hij zacht. ‘Ze weet gewoon niet beter.’
Ik zuchtte. ‘Ik weet het… Maar soms voelt het alsof ze me niet ziet.’
Daan knikte begrijpend. ‘Misschien moet jij jezelf eerst zien voordat zij dat kan.’
Die woorden bleven hangen.
Het duurde nog jaren voordat ik echt vrede kon sluiten met mezelf – met mijn uiterlijk én wie ik vanbinnen was. Maar elke keer als ik nu in de spiegel kijk, hoor ik niet langer alleen de stem van mijn moeder; ik hoor ook die van mezelf, zacht maar vastberaden: ‘Je bent genoeg.’
Soms vraag ik me af: hoeveel mensen lopen er rond met stemmen in hun hoofd die hen vertellen dat ze niet goed genoeg zijn? En wie durft er hardop te zeggen: “Ik ben mooi zoals ik ben”? Wat zou er gebeuren als we elkaar vaker écht zouden zien?