“Sindsdien bellen mijn kinderen me elke dag om te vragen hoe het met me gaat” – Maar het voelt niet oprecht. Ik vermoed dat het om de erfenis gaat
“Mam, hoe gaat het met je vandaag?”
De stem van mijn oudste dochter, Sanne, klinkt opgewekt aan de andere kant van de lijn. Maar ik hoor het, ik voel het: er zit iets in haar stem wat er vroeger niet was. Het is alsof ze een script volgt. Ik kijk naar buiten, naar de regen die zachtjes tegen het raam tikt. Mijn handen trillen een beetje als ik de telefoon vasthoud.
“Het gaat wel, lieverd,” antwoord ik. “Ik heb vanochtend een stukje gewandeld.”
“Goed zo, mam! Je moet wel een beetje in beweging blijven, hè?”
Ik glimlach flauwtjes. Sanne woont in Utrecht, een uur rijden hiervandaan. Vroeger kwam ze vaak spontaan langs, met haar kinderen, mijn kleinkinderen. Nu hoor ik haar vooral aan de telefoon. Elke dag. Sinds die val van twee maanden geleden.
Het was een gewone dinsdag. Ik was bezig met de planten op het balkon toen ik uitgleed over een natte tegel. Mijn enkel brak en ik lag uren op de koude tegels voordat de buurvrouw me vond. In het ziekenhuis kwamen ze allemaal langs: Sanne, mijn zoon Pieter en mijn jongste dochter Marieke. Ze brachten bloemen en fruit, vroegen hoe het ging, maar hun blikken dwaalden steeds af naar de papieren op mijn nachtkastje: mijn testament, dat ik net had laten aanpassen.
Sindsdien bellen ze me elke dag.
“Heb je nog iets nodig uit de supermarkt?” vraagt Sanne nu.
“Nee hoor, alles is in huis.”
“Oké mam, dan spreek ik je morgen weer!”
Ze hangt op voordat ik kan vragen hoe het met haar is. Ik blijf achter met een leeg gevoel. De stilte in huis is oorverdovend.
Ik denk terug aan vroeger, toen mijn man Jan ons verliet voor een andere vrouw. Ik stond er alleen voor met drie jonge kinderen in een rijtjeshuis in Amersfoort. Ik werkte nachtdiensten in het ziekenhuis om rond te komen. Slapen deed ik nauwelijks; zorgen deed ik altijd. Ik heb alles voor ze gedaan. En nu… nu bellen ze me elke dag, maar niet omdat ze me missen.
De volgende dag belt Pieter.
“Hoi mam! Alles goed?”
Zijn stem klinkt opgejaagd, alsof hij haast heeft.
“Ja hoor, Pieter.”
“Mooi zo. Zeg eh… heb je al nagedacht over wat je met het huis wilt doen als je straks naar een verzorgingshuis moet?”
Daar is het dan. De vraag die al weken tussen ons in hangt.
“Ik weet het nog niet,” zeg ik voorzichtig.
Pieter zucht hoorbaar. “Je weet dat het huis veel waard is nu, hè? Misschien kun je beter nu al verkopen en kleiner gaan wonen.”
Ik voel mijn hart sneller kloppen. “Ik woon hier al dertig jaar, Pieter.”
“Ja mam, maar straks kun je die trap niet meer op.”
Ik zwijg. Hij heeft gelijk – de trap wordt steeds zwaarder – maar toch… Het voelt alsof hij me weg wil hebben uit mijn eigen huis.
Na het gesprek loop ik naar de kast en pak het testament erbij. Ik lees de namen van mijn kinderen en voel tranen prikken achter mijn ogen. Is dit wat familie is geworden? Een optelsom van stenen en geld?
’s Avonds komt Marieke langs. Ze woont het dichtstbij en komt soms na haar werk even binnenvallen.
“Hoi mam!” Ze kust me op mijn wang en ruikt naar natte wol – haar jas is doorweekt van de regen.
“Ik heb soep meegenomen,” zegt ze terwijl ze haar schoenen uittrekt.
We zitten samen aan tafel. Marieke kijkt me aan met haar grote blauwe ogen.
“Je weet dat we allemaal bezorgd zijn om je, hè?” zegt ze zacht.
Ik knik. “Maar waarom voelt het dan alsof jullie iets van me willen?”
Ze schrikt zichtbaar. “Mam… dat is niet eerlijk.”
“Is het niet zo?” Mijn stem breekt.
Marieke zwijgt even en kijkt naar haar handen. “We maken ons gewoon zorgen om je toekomst.”
“Of om jullie eigen toekomst?”
Ze kijkt me gekwetst aan en staat abrupt op om haar jas te pakken.
“Ik kom morgen wel terug,” zegt ze kortaf en vertrekt zonder om te kijken.
De dagen daarna zijn ongemakkelijk. De telefoontjes gaan door, maar er hangt iets in de lucht wat niet uitgesproken wordt. Ik voel me gevangen tussen dankbaarheid en wantrouwen.
Op een zondagmiddag besluit ik zelf initiatief te nemen. Ik nodig alle drie mijn kinderen uit voor koffie en appeltaart – hun favoriete traktatie van vroeger.
Ze komen binnen, ieder met hun eigen spanning op het gezicht. We zitten aan tafel en ik kijk ze één voor één aan.
“Ik wil iets met jullie bespreken,” begin ik.
Sanne kijkt naar haar telefoon, Pieter friemelt aan zijn horloge en Marieke staart naar haar kopje koffie.
“Ik weet dat jullie bezorgd zijn om mij,” zeg ik langzaam. “Maar sinds mijn val voelt het alsof jullie vooral bezig zijn met wat er straks gebeurt als ik er niet meer ben.”
Er valt een pijnlijke stilte.
Pieter is de eerste die reageert. “Dat is niet waar, mam! We willen gewoon dat je veilig bent.”
Sanne knikt heftig mee. “We houden van je.”
Ik kijk hen aan en voel de tranen over mijn wangen stromen.
“Waarom voelt het dan zo leeg? Waarom praten we alleen nog maar over geld en huizen? Waar zijn de gesprekken over vroeger gebleven? Over hoe het écht met jullie gaat?”
Marieke pakt mijn hand vast. “Misschien zijn we te veel bezig geweest met praktische dingen,” fluistert ze schuldig.
Pieter kijkt weg. “Het spijt me, mam.”
Sanne veegt een traan weg. “We zijn gewoon bang om je kwijt te raken.”
Ik zucht diep en kijk naar buiten, waar de regen eindelijk is opgehouden.
“Ik ben nog hier,” zeg ik zacht. “Maar soms voelt het alsof jullie me al kwijt zijn.”
Die avond lig ik wakker in bed. De woorden spoken door mijn hoofd: liefde, geld, familie, verlies. Wat blijft er over als alles draait om bezit? Heb ik gefaald als moeder? Of zijn we allemaal gewoon bang voor wat komt?
Misschien is dit ouder worden: langzaam onzichtbaar worden voor de mensen van wie je het meest houdt.
Zouden anderen zich ook zo voelen? Is echte liefde onvoorwaardelijk – of altijd een beetje berekend?