Hoe ik mijn zoon liet inzien wat woorden kunnen doen
‘Waarom zou ik sorry zeggen? Hij is toch zelf stom bezig!’
Bram’s stem galmde door de keuken, zijn ogen vol koppigheid. Ik stond met mijn handen in het sop, het schuim plakte aan mijn polsen, maar mijn hart bonsde in mijn borst. Het was vrijdagmiddag, de geur van gebakken vis hing nog in de lucht, maar alles voelde zwaar.
‘Bram,’ zei ik zacht, ‘woorden kunnen pijn doen. Weet je nog wat je tegen Daan zei?’
Hij haalde zijn schouders op, keek naar zijn schoenen. ‘Dat hij een sukkel is. Maar iedereen zegt dat.’
Ik droogde mijn handen af en hurkte naast hem neer. ‘Weet je nog hoe jij je voelde toen die jongens op het schoolplein jou uitscholden voor “brillenkip”?’
Zijn lip trilde even. ‘Dat was anders.’
‘Waarom?’
Hij zweeg. Ik zag hoe hij worstelde. Mijn zoon, negen jaar oud, met zijn warrige blonde haar en grote blauwe ogen, zat gevangen tussen stoer willen zijn en het verlangen om begrepen te worden.
Ik dacht aan vroeger, aan mijn eigen jeugd in Utrecht. Hoe ik mezelf altijd probeerde te beschermen met scherpe opmerkingen. Hoe ik pas veel later begreep hoeveel schade woorden konden aanrichten. Ik wilde niet dat Bram dezelfde fouten maakte.
‘Weet je,’ begon ik, ‘woorden zijn als spijkers in een plank. Je kunt ze eruit trekken, maar de gaten blijven zichtbaar.’
Hij keek me aan, zijn blik zoekend. ‘Wat bedoel je?’
Ik liep naar de schuur en kwam terug met een oude plank en een doos spijkers. ‘Kom,’ zei ik, en samen sloegen we spijkers in het hout. Voor elke gemene opmerking die hij zich kon herinneren – van hemzelf of van anderen – sloeg hij een spijker in de plank.
Na een paar minuten zat de plank vol.
‘En nu trek je ze er allemaal uit.’
Met moeite peuterde Bram de spijkers eruit. Zijn handen trilden lichtjes.
‘Kijk eens naar de plank,’ zei ik toen hij klaar was.
Hij streek met zijn vingers over de gaten. ‘Ze gaan niet meer weg.’
‘Precies. Zo werkt het met woorden ook.’
Die avond zat Bram stil aan tafel. Mijn man Jeroen keek me vragend aan, maar ik schudde mijn hoofd: dit was iets tussen mij en Bram.
Na het eten kroop Bram tegen me aan op de bank. ‘Mama… denk je dat Daan nog boos is?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Maar misschien kun je het hem vragen.’
De volgende ochtend stond Bram zenuwachtig bij de voordeur, zijn schooltas bungelend aan zijn schouder. Ik liep met hem mee naar school, voelde zijn hand in de mijne zweten.
Op het schoolplein zag hij Daan staan, alleen bij het hek. Bram aarzelde, keek op naar mij.
‘Ga maar,’ fluisterde ik.
Ik bleef op afstand staan terwijl Bram langzaam naar Daan toeliep. Ik zag hoe hij hakkelend begon te praten, hoe Daan eerst wegkeek en toen langzaam knikte. Ze spraken zachtjes, hun hoofden dicht bij elkaar.
Toen kwam Bram terug, zijn gezicht rood van inspanning én opluchting.
‘Hij zei dat hij het niet leuk vond, maar dat hij het vaker hoort,’ zei Bram zachtjes. ‘En dat hij het fijn vond dat ik sorry zei.’
Ik kneep in zijn hand. ‘Zie je? Soms is sorry zeggen het moeilijkste wat er is, maar ook het dapperste.’
Die avond zaten we met z’n drieën aan tafel. Jeroen vroeg hoe het was gegaan op school.
Bram keek me even aan en vertelde toen eerlijk wat er gebeurd was. Jeroen knikte goedkeurend, maar ik zag ook iets anders: een flikkering van trots in Brams ogen die ik lang niet had gezien.
Toch bleef het me bezighouden. Waarom zijn we zo snel met oordelen? Waarom vergeten we zo makkelijk dat woorden littekens achterlaten?
Een week later kwam Bram thuis met een tekening voor Daan – twee jongens die samen voetballen onder een blauwe lucht. ‘Voor Daan,’ stond erop geschreven, ‘van je vriend Bram.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. Niet alleen omdat Bram geleerd had wat woorden kunnen doen, maar omdat hij had gekozen voor verbinding in plaats van afstand.
Soms vraag ik me af: als we allemaal wat vaker stilstaan bij onze woorden, zou de wereld dan niet een beetje zachter worden? Wat denken jullie – kunnen we echt leren om elkaar minder pijn te doen met wat we zeggen?