“Ik ben niet langer jouw dienstmeid, mevrouw Van Dijk!” – Een verhaal over grenzen, familie en eenzaamheid
‘Je kunt toch wel even mijn boodschappen doen, Marloes? Je weet dat ik zelf niet meer naar buiten kan.’
Het is maandagochtend. Mijn handen trillen als ik de telefoon neerleg. De stem van mevrouw Van Dijk galmt nog na in mijn hoofd. Ze klinkt altijd zo hulpeloos, zo dwingend tegelijk. Ik kijk naar de klok. Acht uur. Mijn man, Erik, is al vertrokken naar zijn werk in Utrecht. De kinderen, Lotte en Bram, zitten nog aan hun ontbijt. Ik voel me verscheurd tussen twee werelden: die van mijn gezin en die van mevrouw Van Dijk, die steeds meer beslag op mij legt.
‘Mam, waar is mijn gymtas?’ roept Bram vanuit de gang. Ik schrik op uit mijn gedachten. ‘In de bijkeuken!’ roep ik terug, terwijl ik snel een boterham in zijn broodtrommel stop. Lotte kijkt me onderzoekend aan. ‘Moet je weer naar mevrouw Van Dijk?’ vraagt ze zachtjes. Ik knik. ‘Ze heeft niemand anders,’ zeg ik, meer tegen mezelf dan tegen haar.
Het begon allemaal zo onschuldig. Een jaar geleden, toen haar man overleed, stond ik met een pan soep op haar stoep. Ze huilde aan één stuk door en ik bleef zitten tot het donker werd. Daarna kwam ze steeds vaker langs voor een praatje of een boodschap. Eerst vond ik het fijn om iets voor haar te kunnen betekenen. Maar langzaam veranderde er iets. Haar verzoeken werden eisen. ‘Je weet toch dat ik geen familie meer heb?’ zei ze dan met een snik in haar stem.
Erik begon zich te ergeren. ‘Je bent niet haar dochter, Marloes,’ zei hij op een avond toen ik weer laat thuiskwam van het ziekenhuis waar ik haar naartoe had gebracht. ‘Je hebt ook een eigen gezin.’
‘Ze heeft niemand anders,’ herhaalde ik koppig. Maar diep vanbinnen voelde ik het knagen. Mijn kinderen begonnen te klagen dat ik nooit meer tijd had om samen te eten of te helpen met huiswerk. Mijn moeder belde minder vaak; misschien voelde ze zich buitengesloten door mijn constante drukte.
Op een dag stond mevrouw Van Dijk huilend voor mijn deur. ‘Mijn rollator doet het niet meer! Kun je NU komen?’ Ik liet alles vallen en rende naar haar toe. Terwijl ik haar rollator repareerde, voelde ik haar ogen in mijn rug branden.
‘Je bent zo’n goede meid,’ zei ze zachtjes toen ik klaar was. ‘Ik weet niet wat ik zonder jou zou moeten.’
Die woorden voelden als een ketting om mijn nek.
De weken daarna werd het alleen maar erger. Ze belde me ’s avonds laat omdat ze dacht dat ze haar medicijnen was vergeten te nemen. Ze vroeg me haar administratie te doen, haar ramen te lappen, zelfs haar belastingaangifte in te vullen. Als ik aarzelde, keek ze me met grote ogen aan en zei: ‘Jij begrijpt tenminste hoe het is om alleen te zijn.’
Op een avond barstte Erik uit: ‘Dit kan zo niet langer! Je bent altijd weg! Lotte heeft je nodig met haar spreekbeurt en Bram moet naar voetbal gebracht worden! Wanneer ben je er weer eens voor ons?’
Ik voelde me verscheurd. Schuldgevoel vrat aan me, maar ook woede. Waarom begreep niemand hoe moeilijk het was? Waarom voelde het alsof iedereen iets van mij wilde?
Toen kwam de dag dat alles explodeerde.
Het was zaterdagochtend en we zouden eindelijk met het gezin naar de Efteling gaan – iets wat we al maanden hadden beloofd aan de kinderen. Net toen we de deur uit wilden gaan, ging mijn telefoon.
‘Marloes! Je moet NU komen! Ik ben gevallen!’
Mijn hart sloeg over. Erik keek me aan met een mengeling van wanhoop en boosheid.
‘Als je nu gaat,’ zei hij zacht maar dreigend, ‘dan ga je alleen.’
Ik keek naar Lotte’s teleurgestelde gezichtje, naar Bram die zijn jas al aan had getrokken.
‘Sorry,’ fluisterde ik tegen hen, terwijl ik mijn sleutels pakte.
Bij mevrouw Van Dijk aangekomen bleek het allemaal mee te vallen – ze had zich alleen maar gestoten aan de salontafel en was vooral geschrokken.
‘Je bent toch wel blij dat je gekomen bent?’ vroeg ze terwijl ik haar hand vasthield.
Ik voelde iets in mij breken.
‘Mevrouw Van Dijk…’ begon ik aarzelend. ‘Ik kan dit niet meer. Ik ben niet uw dochter, niet uw dienstmeid… Ik heb ook een eigen leven.’
Ze keek me aan alsof ik haar had geslagen.
‘Dus je laat me gewoon stikken?’ snikte ze.
‘Nee,’ zei ik zachtjes, ‘maar ik moet grenzen stellen. Anders raak ik mezelf kwijt.’
Die avond kwam ik thuis in een leeg huis. Erik had de kinderen meegenomen naar zijn moeder. Het huis voelde koud en verlaten aan.
Ik plofte neer op de bank en barstte in huilen uit. Was ik een slecht mens omdat ik niet alles kon geven? Had mevrouw Van Dijk gelijk dat niemand om haar gaf? Of had Erik gelijk dat je soms voor jezelf moet kiezen?
De dagen daarna bleef het stil bij mevrouw Van Dijk. Geen telefoontjes meer, geen verzoeken om hulp. Ik voelde me schuldig én opgelucht tegelijk.
Langzaam vond ik mijn weg terug naar mijn gezin. We aten weer samen aan tafel, lachten om Brams grappen en hielpen Lotte met haar spreekbeurt over dolfijnen.
Maar soms, als het stil is in huis en de regen tegen het raam tikt, denk ik aan mevrouw Van Dijk – alleen in haar flatje, wachtend op iemand die misschien nooit meer komt.
Heb ik het juiste gedaan? Of zijn we allemaal een beetje schuldig aan de eenzaamheid van anderen? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?