Schaamte op mijn dertigste: Waarom mag ik niet liefhebben van mijn moeder?
‘Je weet toch dat hij niet goed voor je is, Marieke!’ De stem van mijn moeder snijdt door de stilte in de keuken. Mijn handen trillen als ik de theepot neerzet. Het is zondagochtend, buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen stormt het.
‘Mam, je kent Jeroen niet eens echt,’ probeer ik zachtjes. Mijn vader kijkt op van zijn krant, zijn wenkbrauwen gefronst. ‘Laat haar nou eens, Ans,’ zegt hij, maar zijn stem klinkt vermoeid, alsof hij deze strijd al te vaak heeft gevoerd.
Ik ben dertig jaar en woon nog steeds in het huis waar ik ben opgegroeid, een rijtjeshuis in Utrecht-Oost. Mijn kamer is nog steeds dezelfde als toen ik zestien was: posters van oude bands aan de muur, een plank vol vergeelde studieboeken. Elke ochtend word ik wakker met het gevoel dat ik vastzit in een tijd die niet meer van mij is.
Jeroen kwam vorig jaar in mijn leven. We ontmoetten elkaar bij een lezing in de bibliotheek over Nederlandse literatuur. Hij lachte om mijn grap over Reve en nodigde me uit voor koffie. Vanaf dat moment voelde ik me voor het eerst in jaren gezien. Maar mijn moeder zag alleen zijn tattoos, zijn gescheiden ouders, zijn baan als freelance fotograaf (‘geen vast contract, Marieke!’). Ze zag alles wat hij niet was, en niets van wat hij voor mij betekende.
‘Je verspilt je tijd,’ zegt ze nu, haar stem ijzig. ‘Je bent dertig, je had allang een serieuze baan moeten hebben, een eigen huis, misschien zelfs kinderen.’
‘Mam, ik werk hard bij de uitgeverij. En Jeroen…’
‘Jeroen is niet stabiel. Je verdient beter.’
Ik voel hoe de schaamte zich als een koude golf over me heen spoelt. Niet alleen omdat ik nog thuis woon – iets wat in Nederland steeds normaler lijkt te worden door de woningmarkt, maar waar toch een taboe op rust – maar vooral omdat ik niet weet hoe ik los moet komen van haar verwachtingen.
Die avond lig ik wakker in bed. Ik hoor mijn ouders zachtjes praten op de gang. ‘Ze moet volwassen worden,’ fluistert mijn moeder. ‘Ze moet leren kiezen.’
Maar kiezen voelt als verliezen. Als ik voor Jeroen kies, verlies ik mijn moeder. Als ik voor haar kies, verlies ik mezelf.
De volgende dag fiets ik naar mijn werk. De regen slaat tegen mijn gezicht, maar het voelt bevrijdend om even buiten te zijn. Op kantoor probeer ik me te concentreren op manuscripten, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar Jeroen. Hij appt: ‘Vanavond samen eten?’
Ik twijfel. Elke keer als ik bij hem ben, voel ik me schuldig tegenover mijn moeder. Alsof ik haar verraad door gelukkig te zijn met iemand die zij afkeurt.
Toch ga ik. Jeroen woont in een klein appartement aan de Amsterdamsestraatweg, vol met planten en foto’s aan de muur. Hij kookt pasta en schenkt wijn in.
‘Je bent stil,’ zegt hij terwijl hij tegenover me zit.
‘Het is gewoon… thuis is het moeilijk,’ zeg ik zachtjes.
Hij pakt mijn hand vast. ‘Wil je hier blijven slapen?’
Ik knik en voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Soms weet ik niet meer wie ik ben zonder haar stem in mijn hoofd.’
Jeroen aait over mijn haar. ‘Je bent Marieke. Je bent slim en lief en grappig. Je mag gelukkig zijn.’
Die nacht slaap ik onrustig. In mijn droom sta ik op een perron, treinen razen voorbij, maar ik durf niet op te stappen. Mijn moeder staat aan de andere kant van het spoor en roept mijn naam.
De dagen daarna worden de spanningen thuis alleen maar erger. Mijn moeder negeert me of maakt snijdende opmerkingen over ‘mislukte relaties’ en ‘doelloze levens’. Mijn vader probeert te bemiddelen, maar trekt zich steeds vaker terug in zijn schuur.
Op een avond barst het los tijdens het eten.
‘Waarom kun je niet gewoon normaal doen?’ roept mijn moeder uit het niets.
‘Wat is normaal dan?’ schreeuw ik terug. ‘Altijd doen wat jij wilt? Nooit zelf kiezen?’
Ze kijkt me aan met ogen vol tranen en woede. ‘Ik wil alleen dat je gelukkig bent.’
‘Maar mam… misschien ben ik dat wel op een andere manier dan jij denkt.’
Er valt een pijnlijke stilte. Mijn vader schuift zijn bord weg en verlaat de kamer.
Na het eten ga ik naar boven en bel Jeroen.
‘Ik kan dit niet meer,’ fluister ik. ‘Ik moet weg hier.’
‘Kom bij mij wonen,’ zegt hij zonder aarzeling.
Mijn hart slaat over. Kan ik dat? Kan ik haar echt achterlaten?
De volgende ochtend pak ik stiekem wat spullen in een tas. Mijn moeder zit in de keuken met rode ogen.
‘Waar ga je heen?’ vraagt ze zonder op te kijken.
‘Naar Jeroen,’ zeg ik zachtjes.
Ze zwijgt lang. Dan zegt ze: ‘Als je nu weggaat, kom je niet meer terug.’
Ik slik en loop naar buiten zonder om te kijken.
Bij Jeroen voel ik me licht en zwaar tegelijk. Hij omhelst me stevig.
De eerste weken zijn moeilijker dan ik had gedacht. Ik mis mijn moeder – haar geur, haar stem die me ’s ochtends wekte met koffie – maar ook haar kritiek en haar angst om mij kwijt te raken.
Soms bel ik haar, maar ze neemt niet op.
Op een dag krijg ik een brief van haar:
‘Lieve Marieke,
Ik snap je keuze niet, maar misschien moet ik leren loslaten. Vergeet nooit dat je altijd welkom bent thuis.
Liefs,
Mama’
Ik huil als ik het lees. Misschien is liefde ook loslaten – voor haar én voor mijzelf.
Nu zit ik op het balkon bij Jeroen, kijkend naar de ondergaande zon boven Utrecht. Ik vraag me af: hoeveel van ons leven is echt van onszelf? En hoeveel laten we bepalen door anderen? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en liefde?