De rozen die niet voor mij waren
‘Voor wie zijn die bloemen, Mark?’ Mijn stem trilde, terwijl ik de aardappelschilmes in mijn hand kneep. Hij keek me aan, zijn ogen glanzend van iets wat ik niet kon plaatsen. ‘Voor jou, natuurlijk, Eva,’ zei hij, zijn stem te luchtig, te opgewekt voor een gewone dinsdagavond in ons rijtjeshuis in Amersfoort.
Ik wilde hem geloven. Echt waar. Maar het was jaren geleden dat Mark zomaar bloemen voor me had meegenomen. Niet sinds de kinderen klein waren, niet sinds de sleur ons huwelijk had opgeslokt als een grijze mist. Ik rook aan de rozen – ze waren vers, hun geur vulde de keuken, maar het voelde alsof er een vreemde in huis was gekomen.
‘Dank je,’ fluisterde ik, terwijl ik het boeket voorzichtig in een vaas zette. Mijn handen trilden nog steeds. Mark liep naar boven, mompelend dat hij even moest bellen voor zijn werk. Maar ik hoorde geen stem toen ik langs de trap liep. Alleen het zachte getik van zijn vingers op het scherm.
Die avond at hij haastig, keek nauwelijks op van zijn bord. Onze zoon Bram vroeg: ‘Papa, waarom heb je mama bloemen gegeven?’ Mark lachte geforceerd. ‘Omdat ze het verdient.’
Ik sliep die nacht nauwelijks. Ik draaide en woelde, luisterde naar Marks ademhaling naast me. Vroeger lag ik dicht tegen hem aan, nu voelde het bed als een kloof tussen twee werelden.
De volgende ochtend vond ik een appje op zijn telefoon toen hij onder de douche stond. Ik weet dat het niet hoort, maar iets trok me naar dat scherm als een magneet. ‘Dank je voor de bloemen gisteren. Je bent lief. X Anne.’
Mijn hart bonsde in mijn keel. Anne. Zijn collega van kantoor, die altijd net iets te lang lachte om zijn grappen op de borrel na het werk. Ik voelde mijn handen koud worden, mijn hoofd duizelen.
Toen Mark uit de douche kwam, stond ik in de deuropening met zijn telefoon in mijn hand. ‘Wil je me uitleggen waarom Anne jou bedankt voor bloemen?’ Mijn stem was ijzig.
Hij keek me aan, zijn gezicht werd wit. ‘Eva… het is niet wat je denkt.’
‘Niet wat ik denk? Je hebt bloemen voor haar gekocht en mij het restje gegeven?’
Hij zuchtte diep en ging op het bed zitten. ‘Het is ingewikkeld.’
‘Maak het dan simpel,’ siste ik.
Hij vertelde me alles. Hoe hij zich eenzaam voelde op zijn werk, hoe Anne naar hem luisterde als ik te moe was na een dag zorgen voor de kinderen en mijn werk in de bibliotheek. Hoe het begon met koffie drinken en eindigde met geheime berichten en stiekeme ontmoetingen in het park.
Ik voelde me leeggezogen. Alles wat ik dacht te weten over mijn leven, over ons gezin, lag aan diggelen op de vloer van onze slaapkamer.
De dagen daarna leefde ik op automatische piloot. Ik bracht Bram en Lotte naar school, deed boodschappen bij de Albert Heijn, lachte naar de buren alsof er niets aan de hand was. Maar binnenin was alles kapot.
Mijn moeder belde. ‘Je klinkt zo anders, Eva. Is er iets?’
Ik wilde haar alles vertellen, maar ik kon het niet over mijn lippen krijgen. In plaats daarvan zei ik: ‘Gewoon moe, mam.’
’s Avonds zat Mark zwijgend tegenover me aan tafel. De kinderen vochten om wie er mocht kiezen wat we op tv gingen kijken. Ik keek naar hem en vroeg: ‘Wat nu?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’
‘Wil je bij haar zijn?’
Hij keek weg. ‘Ik weet het niet.’
Die nacht huilde ik zachtjes in het donker, zodat niemand het hoorde behalve ikzelf.
De weken sleepten zich voort. Soms dacht ik dat ik gek werd van de onzekerheid. Ik begon te twijfelen aan mezelf – was ik te saai geworden? Te voorspelbaar? Had ik hem weg geduwd door altijd maar bezig te zijn met de kinderen en mijn werk?
Op een dag stond Anne ineens voor mijn neus bij de schoolpoort. Ze glimlachte vriendelijk, alsof er niets aan de hand was.
‘Eva? Kunnen we even praten?’ vroeg ze zacht.
Ik voelde woede opborrelen, maar ook nieuwsgierigheid. We liepen samen naar het parkje achter de school.
‘Het spijt me zo,’ zei Anne meteen. ‘Het was nooit mijn bedoeling om tussen jullie te komen.’
‘Maar je deed het wel,’ zei ik scherp.
Ze knikte beschaamd. ‘Mark zei dat jullie uit elkaar groeiden… Ik dacht…’
‘Je dacht dat je hem kon redden?’ onderbrak ik haar bitter.
Ze slikte en keek naar haar schoenen. ‘Misschien.’
We zwegen even. Toen zei ze: ‘Hij houdt van jou, Eva. Dat zegt hij altijd.’
Ik lachte schamper. ‘Daar heb ik weinig aan als hij bij jou is.’
Anne vertrok zonder nog iets te zeggen.
Thuis vond ik Mark aan de keukentafel met zijn hoofd in zijn handen. Ik ging tegenover hem zitten.
‘Ik kan dit niet meer,’ zei ik zacht.
Hij keek op, zijn ogen rood van het huilen. ‘Ik wil vechten voor ons.’
‘Waarom nu pas?’ vroeg ik verbitterd.
‘Omdat ik bang was om je kwijt te raken… en nu ben ik je misschien al kwijt.’
We praatten urenlang die avond – over alles wat mis was gegaan, over wat we hadden gemist bij elkaar, over hoe we elkaar kwijt waren geraakt in de drukte van werk en gezin.
Het was geen magische oplossing. De pijn bleef, als een wond die langzaam dichtgroeit maar altijd een litteken achterlaat.
We besloten samen in relatietherapie te gaan. Niet voor de kinderen, niet voor de buitenwereld – maar omdat we wilden weten of er nog iets te redden viel tussen ons tweeën.
Soms kijk ik naar Mark en zie ik weer die jongen op wie ik ooit verliefd werd – onzeker, grappig, lief. Soms zie ik alleen nog de man die mij heeft verraden.
En soms vraag ik me af: kun je ooit echt vergeven? Of blijft er altijd iets stuk?
Wat zouden jullie doen? Zou je kunnen vergeven – of is ontrouw altijd het einde?