Als Mijn Dochter Teruggaat naar Haar Man, Kan Ze Het Vergeet Om Nog Terug te Komen
‘Als jij nu die deur uitloopt, Sophie, hoef je hier niet meer terug te komen!’ Mijn stem trilde, maar ik hield mijn rug recht. Ik keek haar aan, mijn dochter, mijn kleine meisje dat ooit met vlechtjes en een knuffelbeer aan mijn hand liep. Nu stond ze daar, haar ogen rood van het huilen, haar koffers in haar hand.
‘Mam, ik kan niet anders. Je begrijpt het niet. Hij is veranderd…’ Haar stem brak.
‘Nee, Sophie. Jij bent veranderd. Sinds je met Mark bent getrouwd, is niets meer hetzelfde. Je liegt tegen me, je sluit me buiten. En nu wil je terug naar hem? Na alles wat hij je heeft aangedaan?’
Ze liet haar koffers zakken en draaide zich om. ‘Je weet niet alles, mam. Je wilt het niet weten.’
Ik voelde mijn hart in mijn keel kloppen. Hoe kon het zo ver komen? Ik dacht terug aan de dag dat ze Mark meenam naar ons huis in Amersfoort. Een keurige jongen, dacht ik toen nog. Netjes in pak, beleefd, een goede baan bij de gemeente. Mijn man, Jan, was minder enthousiast. ‘Hij kijkt haar niet aan als hij met haar praat,’ zei hij die avond. ‘Let maar op.’ Maar ik wilde geloven dat Sophie gelukkig was.
De eerste jaren leek alles goed te gaan. Ze kochten een huisje in Vathorst, kregen een hondje, gingen op vakantie naar Texel. Maar langzaam veranderde er iets. Sophie kwam minder vaak langs, haar berichten werden korter. Als ik vroeg hoe het ging, zei ze altijd: ‘Goed hoor, druk druk druk.’
Tot die ene avond vorig jaar. Het regende pijpenstelen en ik zat net aan de thee toen de bel ging. Sophie stond voor de deur, doorweekt en trillend. ‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze zacht.
Ze vertelde me dat Mark haar had uitgescholden, haar telefoon had afgepakt en haar dagenlang had genegeerd na een ruzie over geld. Ik voelde woede opborrelen – niemand doet mijn dochter zoiets aan! Jan wilde meteen naar Mark toe rijden, maar ik hield hem tegen. ‘We moeten Sophie steunen, niet nog meer olie op het vuur gooien.’
De weken daarna woonde Sophie bij ons. Ze sliep slecht, at nauwelijks en schrok van elk hard geluid. Ik probeerde haar op te beuren met haar lievelingseten – stamppot boerenkool – maar ze duwde haar bord weg.
‘Mam, ik weet niet meer wie ik ben,’ fluisterde ze op een avond terwijl we samen op de bank zaten. ‘Ik wil gewoon rust.’
‘Je hoeft nooit meer terug naar hem,’ zei ik vastberaden.
Maar toen kwam Mark langs. Met bloemen en tranen in zijn ogen stond hij op de stoep. ‘Ik ben fout geweest,’ zei hij tegen mij. ‘Ik hou van haar.’
Sophie twijfelde. Ze praatte met hem in de tuin, urenlang. Daarna kwam ze binnen en zei: ‘Misschien moet ik het nog één kans geven.’
Ik voelde me verraden én bang tegelijk. ‘Als je nu teruggaat,’ zei ik die avond, ‘dan hoef je hier niet meer aan te kloppen als het weer misgaat.’
Ze keek me aan met die grote blauwe ogen van haar – dezelfde als die van mijn moeder – en ik zag de pijn en verwarring erin.
‘Mam…’
‘Nee, Sophie! Ik kan dit niet nog eens meemaken! Je bent mijn dochter, maar ik heb ook grenzen.’
Ze pakte haar koffers en liep de deur uit.
De dagen daarna voelde het huis leeg aan. Jan probeerde me op te beuren – ‘Ze komt wel weer terug’ – maar ik wist het niet zeker. Ik sliep slecht, at nauwelijks en schrok van elk geluid bij de voordeur.
Na een week kreeg ik een berichtje: ‘Het spijt me mam. Ik moest het proberen.’
Ik reageerde niet meteen. Mijn trots zat in de weg, maar ook mijn angst: wat als ze écht nooit meer terugkomt?
De maanden verstreken. Soms hoorde ik via via dat het weer mis was tussen Sophie en Mark – buren die geschreeuw hoorden, een vriendin die zei dat Sophie zich steeds meer afzonderde.
Op een dag stond ze weer voor de deur. Haar gezicht was mager geworden, haar ogen dof.
‘Mam… mag ik binnenkomen?’
Ik aarzelde. Mijn hart schreeuwde ja, maar mijn hoofd zei nee.
‘Waarom nu pas?’ vroeg ik kil.
Ze begon te huilen. ‘Omdat ik nergens anders heen kan.’
Ik liet haar binnen, maar het voelde anders dan vroeger. Er hing iets tussen ons in – schuldgevoel, verdriet, misschien zelfs haat.
We probeerden het opnieuw: samen eten, samen praten over vroeger, over haar kindertijd in Amersfoort toen alles nog simpel leek.
Maar telkens als de telefoon ging of er iemand aanbelde, schrok ze op.
‘Hij laat me niet met rust,’ fluisterde ze op een avond.
Ik wist niet wat ik moest doen. De politie bellen? Een advocaat zoeken? Of gewoon luisteren?
Jan vond dat we harder moesten zijn: ‘Ze moet leren voor zichzelf op te komen.’ Maar als moeder wilde ik haar beschermen tegen alles en iedereen – zelfs tegen zichzelf.
Op een dag vond ik een briefje op tafel: ‘Ik ga terug naar Mark. Ik kan niet zonder hem.’
Mijn wereld stortte in.
Ik belde haar mobiel – geen gehoor.
Dagenlang hoorde ik niets van haar. Ik liep als een zombie door het huis, keek oude foto’s terug van Sophie als klein meisje bij de Eemhaven of op de kermis in Soest.
Toen belde Mark opeens: ‘Sophie is weg,’ zei hij paniekerig. ‘Ze heeft niks meegenomen.’
We zochten overal – bij vriendinnen, in het park waar ze vroeger altijd wandelde met onze hond Max.
Na drie dagen vonden we haar in een opvanghuis in Utrecht. Ze was uitgeput, maar veilig.
‘Mam…’ fluisterde ze toen ze me zag.
Ik sloot haar in mijn armen en voelde eindelijk weer iets van hoop.
Nu woont ze weer bij ons thuis. Het is niet makkelijk – elke dag is er spanning, elke dag zijn er vragen zonder antwoorden.
Soms vraag ik me af: heb ik gefaald als moeder? Had ik haar meer moeten steunen of juist harder moeten zijn?
En Sophie… zal zij ooit weer zichzelf worden?
Wat zouden jullie doen als je kind steeds weer teruggaat naar iemand die haar pijn doet? Waar ligt de grens tussen liefde en loslaten?