Het huis van mama: een erfenis vol tranen en verwijten
‘Dus jij dacht zeker dat je alles zomaar kon krijgen, hè?’ De stem van mijn zus Karin snijdt door de stilte in de woonkamer. Mijn handen trillen als ik de sleutel van mama’s appartement op tafel leg. Het is pas drie weken geleden dat we haar hebben begraven, en nu zitten we hier, omringd door dozen vol haar spullen, alsof we haar leven in karton proberen te stoppen.
‘Karin, ik heb hier niet om gevraagd,’ fluister ik. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al dagen niet heb gesproken. ‘Mama heeft het zo geregeld. Ik wist het niet eens tot na de begrafenis.’
Mijn broer Jeroen kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken: wantrouwend, gekwetst. ‘Dat geloof je toch zelf niet? Alsof mama jou zomaar alles zou nalaten. Weet je nog hoe vaak jij haar bezocht? Elke zondag zat jij hier te eten, terwijl wij druk waren met ons eigen leven. En nu krijg jij het huis. Lekker makkelijk.’
Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen. Het klopt wat hij zegt – ik was er elke zondag. Niet omdat ik iets wilde krijgen, maar omdat mama me nodig had. Sinds papa vijf jaar geleden overleed, was ik haar enige houvast geworden. Karin en Jeroen kwamen alleen met verjaardagen of als er iets geregeld moest worden. Maar nu lijkt dat allemaal vergeten.
‘Weet je nog hoe ze altijd die kippenbouillon maakte?’ probeer ik zachtjes. ‘En hoe ze altijd klaagde over de buren die hun fietsen voor haar deur parkeerden?’
Karin rolt met haar ogen. ‘Dat heeft hier niks mee te maken. Het gaat om eerlijkheid, Anneke. Jij hebt haar beïnvloed, dat weet ik zeker.’
Ik wil schreeuwen dat het niet waar is, dat ik nooit iets gevraagd heb. Maar de woorden blijven steken in mijn keel. In plaats daarvan kijk ik naar de vergeelde foto op de kast: mama op het strand in Scheveningen, lachend met haar armen om mij heen. Ik voel haar hand bijna op mijn schouder.
‘Misschien moeten we gewoon alles verkopen en het geld delen,’ zegt Jeroen plotseling. ‘Dat zou eerlijk zijn.’
Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Dit huis is meer dan bakstenen en geld. Het is de geur van versgebakken appeltaart, het zachte licht in de ochtend als de zon door de gordijnen valt, het geluid van mama’s stem die me roept voor het eten.
‘Mama wilde dat ik hier bleef wonen,’ zeg ik zacht. ‘Ze zei altijd dat ze hoopte dat haar huis een thuis voor mij zou blijven.’
Karin lacht schamper. ‘Ja hoor, dat zal wel. En wij dan? Zijn wij ineens geen familie meer?’
De spanning in de kamer is om te snijden. Buiten hoor ik kinderen spelen op het pleintje voor het flatgebouw, hun stemmen vrolijk en zorgeloos. Even verlang ik ernaar om weer kind te zijn, toen alles nog simpel was en mama alles kon oplossen met een knuffel en een kop warme chocolademelk.
‘Weet je nog hoe we vroeger hutten bouwden van dekens in de woonkamer?’ probeer ik wanhopig. ‘Hoe mama ons altijd liet winnen met Mens-erger-je-niet?’
Jeroen kijkt weg. ‘Dat was vroeger, Anneke. Nu gaat het om wat eerlijk is.’
Ik voel me alleen, ondanks dat mijn broer en zus tegenover me zitten. Alsof er een onzichtbare muur tussen ons staat, opgebouwd uit jaloezie, verdriet en onuitgesproken verwijten.
De dagen na dit gesprek zijn zwaar. Karin stuurt me boze appjes: “Je bent egoïstisch.” “Mama zou zich omdraaien in haar graf.” Jeroen belt me niet meer terug als ik hem probeer te bereiken. De familie-appgroep is stilgevallen.
’s Nachts lig ik wakker in mama’s oude bed, luisterend naar het zachte gezoem van de koelkast in de keuken. Ik ruik nog steeds haar parfum in de kussensloop – een mengeling van lavendel en iets ongrijpbaars, misschien gewoon mama zelf.
Soms praat ik hardop tegen haar foto op het nachtkastje. ‘Waarom heb je dit zo gedaan, mam? Had je niet kunnen weten dat het zo zou lopen? Of dacht je dat we sterker waren dan dit?’
Op een dag staat Karin ineens voor de deur. Haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze zacht.
Ik knik en laat haar binnen. Ze blijft staan in de gang, kijkt naar de kapstok waar mama’s jas nog hangt.
‘Ik mis haar zo,’ fluistert ze.
‘Ik ook,’ zeg ik.
We zitten samen op de bank, zwijgend. Na een tijdje begint Karin te praten over vroeger – over hoe ze zich altijd buitengesloten voelde als mama en ik samen waren, over hoe ze jaloers was op onze band.
‘Het voelde alsof jij altijd haar lieveling was,’ zegt ze met trillende stem.
‘Dat was niet zo,’ zeg ik snel. ‘Ze hield net zoveel van jou en Jeroen.’
Karin haalt haar schouders op. ‘Misschien. Maar zo voelde het niet.’
We praten tot diep in de nacht, halen herinneringen op aan vakanties in Zeeland, aan Sinterklaasavonden vol spanning en cadeautjes, aan ruzies om wie er voorin mocht zitten in de auto.
Langzaam lijkt de kou tussen ons te ontdooien. Maar als Karin vertrekt, weet ik dat het met Jeroen moeilijker zal worden.
De weken verstrijken. Ik probeer contact te zoeken met Jeroen, stuur hem foto’s van oude familiefoto’s die ik heb gevonden in een doos op zolder.
‘Weet je nog deze dag?’ schrijf ik onder een foto van ons drieën op de kermis in Utrecht.
Geen reactie.
Op een dag krijg ik een brief van een advocaat: Jeroen wil zijn deel opeisen via de rechter. Mijn maag draait zich om als ik het lees.
De rechtszaak sleept zich voort. Advocaten praten over eigendomsrechten en testamenten alsof het om cijfers gaat, niet om mensenlevens. Ik voel me leeggezogen na elke zitting.
Op een avond zit ik alleen aan mama’s keukentafel, staar naar de lege stoel tegenover me.
‘Is dit wat je wilde, mam?’ fluister ik in het donker.
De rechter beslist uiteindelijk dat het testament geldig is – het huis blijft van mij. Maar er is geen overwinning; alleen verlies.
Jeroen praat niet meer met me. Op familiefeestjes ontwijkt hij mijn blik, loopt hij snel weg als ik binnenkom.
Soms vraag ik me af of het allemaal anders had gekund als mama openlijker was geweest over haar wensen, als we eerder hadden gepraat over wat er zou gebeuren na haar dood.
Het huis voelt soms als een gevangenis vol herinneringen en spookbeelden uit het verleden. Maar op andere dagen is het een toevluchtsoord – een plek waar ik mama nog even dichtbij kan voelen.
Ik weet niet of onze familie ooit weer heel zal worden.
Was liefde ooit genoeg geweest om ons bij elkaar te houden? Of zijn sommige wonden gewoon te diep?
Wat zouden jullie hebben gedaan als jullie in mijn schoenen stonden?