Toen Onze Familiegrond Het Middelpunt Werd van Iedereen Zijn Zaken
‘Waarom wil je dat stuk land eigenlijk terug, mam? Het is maar een lapje gras tussen de sloten.’ Daan kijkt me aan met die onderzoekende blik die hij van zijn vader heeft geërfd. Ik slik. De geur van nat gras en koeienmest lijkt plotseling de woonkamer binnen te dringen, alsof ik weer acht ben en met blote voeten door de polder ren.
‘Het is niet zomaar een lapje gras, Daan. Daar stond onze hut. Daar leerde ik fietsen. Daar… daar was alles nog heel.’ Mijn stem trilt. Daan zucht en draait zich om naar zijn vrouw, Marieke, die ongemakkelijk haar mok koffie ronddraait.
‘Weet je nog,’ zeg ik zacht, ‘hoe opa altijd zei dat je je wortels nooit moest vergeten?’
Daan haalt zijn schouders op. ‘Maar mam, het is nu van iemand anders. En bovendien…’
‘Bovendien wat?’ Mijn toon is scherper dan ik bedoel.
‘Bovendien wil niemand in de familie erover praten. Oom Henk wordt woest als ik het onderwerp aansnij. Tante Els doet alsof ze doof is. Wat is er gebeurd toen jullie verhuisden?’
Ik voel de oude pijn opkomen, als een wond die nooit echt genezen is. Mijn vader was net overleden aan een hartaanval – veel te jong, pas 54. Mijn moeder kon het huis niet meer betalen, laat staan het stukje land dat erbij hoorde. We moesten alles verkopen. Oom Henk vond dat we het aan hem moesten laten voor een vriendenprijsje, maar mama wilde het eerlijk verdelen onder de broers en zussen. Het werd een vechtpartij bij de notaris, met geschreeuw en gehuil. Sindsdien is het nooit meer goed gekomen tussen Henk en de rest van de familie.
‘Het was een rotzooi, Daan,’ zeg ik uiteindelijk. ‘We zijn elkaar kwijtgeraakt over dat stomme stukje grond.’
Daan kijkt me aan met een mengeling van medelijden en koppigheid. ‘Ik wil het terugkopen, mam. Voor jou. Voor ons gezin.’
‘Laat het rusten, jongen,’ fluistert Marieke. ‘Sommige dingen kun je beter laten zoals ze zijn.’
Maar Daan luistert niet. Hij belt makelaars, zoekt uit wie de huidige eigenaar is – een zekere meneer Van der Laan uit het dorp – en schrijft hem zelfs een brief. Tot mijn verbazing krijgt hij antwoord: Van der Laan wil best praten, maar alleen als de hele familie erbij is.
En zo zitten we op een regenachtige zaterdagmiddag in de oude dorpsherberg, aan een lange tafel met koffie en gevulde koeken. Oom Henk komt binnen met zijn vrouw Truus, die haar lippen stijf op elkaar houdt. Tante Els schuifelt achter hen aan, haar ogen rood van het huilen.
‘Nou, wat is dit voor poppenkast?’ snauwt Henk meteen. ‘Weet je wel hoeveel gedoe dat stuk land al heeft veroorzaakt? Waarom moet dat nu weer opgerakeld worden?’
Daan kijkt hem recht aan. ‘Omdat het belangrijk is voor mam. Omdat het onze familie was voordat alles kapot ging.’
Truus schudt haar hoofd. ‘Jullie denken altijd alleen maar aan jezelf.’
‘En jullie dan?’ barst Els ineens uit. ‘Jullie wilden alles voor een habbekrats! Mama lag nog niet koud in haar graf of jullie stonden al bij de notaris!’
De woorden vliegen over tafel als messen. Ik voel me weer dat kleine meisje dat zich verstopt onder de keukentafel terwijl de volwassenen schreeuwen.
Van der Laan kucht ongemakkelijk. ‘Misschien moet ik maar even buiten wachten?’
Maar Daan houdt vol. ‘We kunnen dit oplossen. We kunnen het samen kopen, of samen besluiten wat ermee gebeurt.’
Henk lacht schamper. ‘Samen? Jij weet niet eens wat dat betekent!’
Ik sta op, mijn handen trillend om mijn koffiekopje. ‘Stop! Alsjeblieft! Ik ben het zat om altijd maar te kiezen tussen jullie allemaal. Dat stukje grond… het was ons thuis, ja. Maar het heeft ons ook uit elkaar gedreven.’
Er valt een stilte waarin alleen het getik van de regen tegen de ramen hoorbaar is.
‘Misschien moeten we het laten rusten,’ zegt Els zachtjes.
Maar Daan schudt zijn hoofd. ‘Nee, mam verdient beter dan dit eindeloze geruzie.’
De weken daarna zijn een waas van telefoontjes, appjes vol verwijten en slapeloze nachten. Marieke huilt omdat Daan zo geobsedeerd raakt door het landje dat hij hun eigen gezin vergeet. Mijn zus belt me midden in de nacht: ‘Waarom laat je hem dit doen? Waarom kun je het verleden niet gewoon laten rusten?’
Ik weet het niet meer. Ik weet alleen dat ik elke nacht droom van die zomers in de polder, van mijn vader die me op zijn schouders draagt en van mijn moeder die lacht terwijl ze bloemen plukt.
Op een dag staat Daan ineens voor mijn deur met een envelop in zijn hand.
‘Mam… Van der Laan heeft besloten het aan iemand anders te verkopen. Hij kon al dat gedoe niet meer aan.’
Ik voel iets in mij breken – niet om het landje zelf, maar om alles wat we eraan hebben opgeofferd.
Daan slaat zijn arm om me heen. ‘Sorry, mam.’
Ik knik alleen maar en kijk uit het raam naar de grijze lucht boven de stad.
Waarom zijn we zo goed in vasthouden aan wat verloren is? En waarom vergeten we zo vaak wat we nog hebben?