Verloren en Gevonden: Mijn Weg door Eenzaamheid en Geloof

‘Waarom bel je nooit meer, Marieke?’ Mijn stem trilt als ik het vraag, terwijl ik de telefoon steviger tegen mijn oor druk. Aan de andere kant blijft het even stil. ‘Mam, ik heb het druk. De kinderen, werk… Je weet toch hoe het gaat.’ Haar stem klinkt moe, bijna geïrriteerd. Ik slik. ‘Ik mis jullie gewoon zo.’

Het is een koude dinsdagmiddag in februari. Buiten waait de wind door de kale bomen van onze straat in Amersfoort. Binnen ruikt het naar koffie en oude boeken. Sinds Kees, mijn man, drie jaar geleden overleed aan een hartaanval, voelt dit huis te groot en te leeg. De muren lijken te fluisteren, herinneringen echoën in elke kamer.

Na het telefoongesprek staar ik naar de foto op de kast: Kees met onze drie kinderen – Marieke, Jeroen en Sanne – op het strand van Scheveningen. Zand tussen hun tenen, zon op hun gezichten. Ik veeg een traan weg. Waar is die tijd gebleven?

De dagen rijgen zich aaneen. Soms hoor ik weken niets van mijn kinderen. Jeroen woont in Groningen, Sanne in Utrecht. Ze hebben hun eigen levens, hun eigen zorgen. Maar waarom voelt het alsof ik vergeten ben? Heb ik iets verkeerd gedaan als moeder?

’s Nachts lig ik wakker. Gedachten malen door mijn hoofd. Had ik strenger moeten zijn? Of juist zachter? Had ik meer moeten vragen hoe het écht met ze ging? Soms hoor ik Kees’ stem in mijn hoofd: ‘Maak je niet zo druk, Anna. Ze komen wel weer.’ Maar de stilte blijft.

Op een zondagmorgen besluit ik naar de kerk te gaan, iets wat ik sinds Kees’ dood nauwelijks nog deed. De oude Sint-Joriskerk vult zich langzaam met mensen. Bekende gezichten knikken vriendelijk. Ik voel me opgelaten, alsof ik hier niet meer thuishoor.

Tijdens de dienst luister ik nauwelijks naar de preek. Mijn gedachten dwalen af naar vroeger: kerstvieringen met het hele gezin, samen zingen, lachen aan tafel. Nu zit ik hier alleen op een houten bankje.

Na afloop komt dominee Van Dijk naar me toe. ‘Anna, hoe gaat het met je?’

Ik wil antwoorden dat alles goed gaat, maar de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Niet zo best,’ fluister ik.

Hij knikt begrijpend. ‘Weet je, soms lijkt God ver weg als we ons alleen voelen. Maar juist dan is Hij dichtbij.’

Die woorden blijven hangen als ik weer thuis ben. Ik pak mijn oude Bijbel uit de kast en sla hem open bij Psalm 23: “Al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want U bent bij mij.”

’s Avonds vouw ik mijn handen voor het eerst in maanden weer samen. ‘Heer,’ fluister ik, ‘ik weet niet meer hoe verder. Help me alsjeblieft.’

De dagen daarna probeer ik elke ochtend te bidden. Soms voel ik niets; soms lijkt het alsof er een warme deken over me heen valt. Ik begin kleine dingen op te merken: de merel die zingt in de tuin, een buurvrouw die zwaait als ze haar hond uitlaat.

Op een woensdag belt Sanne onverwacht. ‘Mam, mag ik zondag langskomen?’ Mijn hart maakt een sprongetje.

Zondagmiddag staat ze voor de deur met een bos tulpen en haar dochtertje Lotte aan haar hand. We drinken thee aan de keukentafel. Het gesprek is eerst wat stroef.

‘Mam,’ zegt Sanne ineens zacht, ‘ik weet dat we weinig komen… Het is gewoon zo druk met alles.’

Ik knik en voel tranen opkomen. ‘Ik snap het wel,’ zeg ik, ‘maar soms voel ik me zo alleen.’

Sanne pakt mijn hand vast. ‘We vergeten je niet, mam.’

Die avond bid ik opnieuw. Dit keer niet om kracht om vol te houden, maar uit dankbaarheid voor dit kleine moment van verbinding.

Toch blijft het moeilijk met Marieke en Jeroen. Marieke reageert steeds kortaf op appjes; Jeroen laat soms maanden niets horen. Op een dag besluit ik een brief te schrijven aan allebei:

“Lieve Marieke en Jeroen,
Misschien begrijpen jullie niet hoe stil het hier soms is zonder jullie stemmen in huis. Ik hou van jullie en mis jullie elke dag. Vergeet niet dat je altijd welkom bent.”

Ik twijfel lang voordat ik de brieven post.

Weken gaan voorbij zonder antwoord. De hoop zakt langzaam weg uit mijn hart.

Op een avond word ik gebeld door Jeroen. Zijn stem klinkt schor.
‘Mam… Sorry dat ik zo weinig van me laat horen.’
‘Geeft niet,’ zeg ik zacht.
‘Ik… Ik heb het moeilijk gehad met mezelf de laatste tijd.’
Er valt een stilte waarin alleen onze ademhaling hoorbaar is.
‘Wil je erover praten?’ vraag ik voorzichtig.
‘Misschien binnenkort,’ zegt hij.

Na dat gesprek voel ik me lichter dan in maanden.

Langzaam verandert er iets in mij. Ik begin vrijwilligerswerk te doen in het buurthuis: koffie schenken voor ouderen die nog eenzamer zijn dan ikzelf. We delen verhalen over vroeger – over Elfstedentochten, verloren liefdes en kinderen die nooit meer bellen.

Op een dag vraagt mevrouw De Vries: ‘Anna, hoe blijf jij zo sterk?’
Ik glimlach en vertel haar over mijn gebeden, over hoe geloof me overeind houdt als alles donker lijkt.
‘Misschien moet ik dat ook eens proberen,’ zegt ze zacht.

De maanden verstrijken. Soms zijn er goede dagen – bezoekjes van Sanne of een telefoontje van Jeroen – soms zijn er dagen waarop de stilte weer zwaar op me drukt.
Maar steeds vaker voel ik dat God naast me loopt, zelfs als niemand anders dat doet.

Op een regenachtige avond in november staat Marieke ineens voor de deur.
‘Mam… Kunnen we praten?’ Haar ogen zijn rood van het huilen.
We zitten uren aan tafel; ze vertelt over haar huwelijk dat op springen staat, over haar angsten en twijfels.
‘Ik dacht altijd dat jij sterk was,’ zegt ze snikkend.
‘Dat ben ik ook,’ zeg ik zacht, ‘maar alleen omdat ik geleerd heb om niet alles zelf te willen dragen.’
We huilen samen en voor het eerst in jaren voel ik me weer moeder voor haar.

Nu ben ik 67 en kijk terug op jaren vol pijn én groei.
Mijn kinderen zijn niet altijd dichtbij – fysiek of emotioneel – maar er is weer contact, soms broos maar echt.
En als de stilte weer dreigt toe te slaan, vouw ik mijn handen en weet: ik ben nooit écht alleen.

Soms vraag ik me af: hoeveel mensen lopen er rond met dit stille verdriet? En durven we elkaar nog wel echt te laten zien hoe kwetsbaar we zijn?