Tussen Vaders Blik en Kinderdromen: Mijn Strijd voor Rust in het Gezin
‘Waarom kun je niet gewoon luisteren, Marieke?’ De stem van mijn vader galmt nog na in mijn hoofd, zelfs nu – uren nadat het familiediner is geëindigd in een pijnlijke stilte. Mijn handen trillen als ik de borden afwas, terwijl mijn zoon Daan zachtjes met zijn vork tegen zijn glas tikt. ‘Mama, is opa boos op mij?’ vraagt hij met grote, onzekere ogen. Ik slik, voel de brok in mijn keel groeien. ‘Nee lieverd, opa is gewoon… een beetje verdrietig vandaag.’
Maar dat is niet waar. Opa is niet verdrietig. Opa is teleurgesteld. In mij. In Daan. In hoe ik hem opvoed, hoe ik niet streng genoeg ben, hoe ik hem laat dromen over dingen die volgens mijn vader nergens op slaan. ‘Een kind hoort te luisteren,’ zei hij vanavond, zijn stem scherp als een mes. ‘Niet altijd maar vragen stellen. Niet altijd maar dromen over astronaut worden of schilderen in Parijs. Je moet hem leren wat echt is, Marieke.’
Ik weet dat hij het goed bedoelt. Dat hij denkt dat hij mij beschermt tegen teleurstelling, tegen een wereld die harder is dan ik ooit heb willen toegeven. Maar elke keer als hij zo spreekt, voel ik me weer dat kleine meisje dat haar rapport vol achten en negens liet zien, maar alleen een knikje kreeg. Nooit een glimlach, nooit een ‘ik ben trots op je’. Altijd dat onzichtbare gewicht van verwachtingen.
‘Je moet hem niet zo verwennen,’ zei mijn moeder zachtjes toen ze me hielp met de koffie. ‘Je weet hoe je vader is.’ Maar ik wil niet weten hoe mijn vader is. Ik wil weten wie ík ben – en wie Daan mag zijn. Waarom moet het altijd gaan zoals hij het wil? Waarom mag Daan niet dromen?
Na het eten bleef de spanning hangen als een mist in de kamer. Mijn broer Pieter probeerde het nog luchtig te maken. ‘Kom op pap, Daan is zes! Laat hem lekker dromen.’ Maar vader keek hem alleen maar aan met die blik die we allemaal kennen: die blik die zegt dat je niet begrijpt hoe de wereld werkt.
Thuis leg ik Daan in bed. Hij draait zich om, trekt zijn knuffelbeer dicht tegen zich aan. ‘Mama, mag ik morgen weer tekenen?’ vraagt hij zachtjes. Ik aai hem over zijn haar. ‘Natuurlijk mag dat, schatje.’ Maar diep vanbinnen voel ik de twijfel knagen. Ben ik te zacht? Laat ik hem te veel vrij? Of ben ik eindelijk degene die de ketting van verwachtingen durft te breken?
Die nacht lig ik wakker. De woorden van mijn vader echoën door mijn hoofd. Ik denk aan vroeger, aan hoe ik altijd probeerde te voldoen aan wat hij wilde. Hoe ik economie ging studeren omdat hij zei dat daar toekomst in zat, terwijl ik eigenlijk naar de kunstacademie wilde. Hoe ik nooit durfde te zeggen dat ik bang was om te falen – omdat falen bij ons thuis geen optie was.
Mijn man Bas draait zich om in bed en legt zijn hand op mijn arm. ‘Maak je niet zo druk om je vader,’ fluistert hij slaperig. Maar hij begrijpt het niet – of misschien wil hij het niet begrijpen. Bas komt uit een warm gezin waar fouten maken erbij hoort, waar je mag huilen aan tafel en waar niemand schreeuwt als je een keer een onvoldoende haalt.
De volgende ochtend besluit ik Daan mee te nemen naar het park. Hij rent vooruit, zijn jas wapperend in de wind, terwijl ik achter hem aan loop met een thermoskan koffie en een hoofd vol zorgen. Op een bankje naast de speeltuin zit een oude vrouw met een breiwerkje. Ze glimlacht als ze Daan ziet schommelen.
‘Wat een vrolijk kind,’ zegt ze vriendelijk.
‘Ja,’ zeg ik zachtjes, ‘hij houdt van tekenen en verhalen verzinnen.’
Ze knikt begrijpend. ‘Laat hem maar lekker dromen, hoor. De wereld wordt al hard genoeg als ze groot zijn.’
Haar woorden raken me dieper dan ik had verwacht. Waarom voelt het alsof iedereen behalve mijn eigen familie begrijpt wat Daan nodig heeft?
Als we thuiskomen ligt er een berichtje van mijn moeder op de voicemail: ‘Je vader wil graag met je praten.’ Mijn maag draait zich om. Ik weet wat er komt – weer die discussie over opvoeding, weer dat gevoel dat ik tekortschiet.
Toch ga ik die avond langs, zonder Daan deze keer. Mijn ouders zitten zwijgend aan tafel als ik binnenkom. Mijn vader kijkt me aan met die strenge blik, maar er zit iets vermoeids in zijn ogen wat ik niet eerder heb gezien.
‘Marieke,’ begint hij, ‘ik wil niet dat je denkt dat ik je niet waardeer als moeder.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.
‘Maar je begrijpt toch wel dat je hem moet voorbereiden op het leven? De wereld is niet makkelijk.’
‘Pap,’ zeg ik zachtjes, ‘ik weet dat je het goed bedoelt. Maar Daan is niet mij. En ik ben niet jou. Misschien moeten we hem gewoon laten zijn wie hij is.’
Hij kijkt weg, staart naar zijn handen.
‘Ik ben bang dat hij gekwetst wordt,’ fluistert hij uiteindelijk.
Voor het eerst zie ik niet de strenge vader, maar een man die bang is voor alles wat hij niet kan controleren.
‘Dat begrijp ik,’ zeg ik, ‘maar misschien moeten we hem leren dat gekwetst worden erbij hoort – en dat we er dan voor hem zijn.’
Mijn moeder legt haar hand op die van mij. ‘Je doet het goed, meisje,’ zegt ze zachtjes.
Op weg naar huis voel ik me lichter dan in maanden. Misschien zal mijn vader nooit helemaal begrijpen waarom ik kies voor zachtheid in plaats van strengheid. Misschien zal hij altijd blijven waarschuwen voor teleurstellingen en mislukkingen.
Maar als ik Daan zie slapen met zijn tekeningen naast zich op het nachtkastje, weet ik zeker dat dit de juiste weg is – voor hem én voor mij.
Soms vraag ik me af: hoeveel generaties moeten er voorbijgaan voordat we durven kiezen voor liefde boven angst? Wat denken jullie – kun je ooit echt loskomen van de verwachtingen van je familie?