Vechten voor Mijn Zoon: De Erfenis, Mijn Man en Zijn Familie
‘Dus je wilt het geld niet gebruiken voor de verbouwing?’ Bart kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken—een mengeling van ongeloof en teleurstelling. Zijn hand trilt een beetje als hij zijn koffiekopje neerzet. ‘Het is toch óók ons huis, Eva?’
Ik slik. Het is niet ons huis. Het is een huurappartement in Utrecht, drie hoog, met krakende vloeren en een balkon dat bijna afbreekt. Maar het is wel het huis waar ik met mijn zoon, Daan, veilig ben. Bart kwam pas later in ons leven. Hij bracht zijn verleden mee: een ex-vrouw, Marleen, en twee kinderen, Fleur en Bram. Sinds de erfenis van mijn tante—136.000 euro—op mijn rekening staat, lijkt het alsof iedereen iets van mij wil.
‘Bart, luister nou,’ probeer ik rustig te blijven. ‘Het is mijn geld. Ik wil het opzijzetten voor Daan. Voor zijn studie, voor als er iets gebeurt.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Je vertrouwt me niet.’
Misschien heeft hij gelijk. Misschien vertrouw ik hem niet meer sinds dat telefoontje van Marleen vorige week.
‘Eva, ik weet dat je geld hebt gekregen,’ zei ze zonder omwegen. ‘Bart heeft schulden bij mij. Hij betaalt de alimentatie voor Fleur en Bram al maanden te laat. Denk je niet dat het eerlijk is als hij nu eindelijk eens zijn verantwoordelijkheid neemt?’
Ik voelde me overvallen. Hoe wist zij van de erfenis? Bart had beloofd het niemand te vertellen.
Die avond lag ik wakker naast hem. Zijn ademhaling zwaar, zijn rug naar mij toe. Ik dacht aan Daan, aan hoe hij altijd vraagt of papa hem komt ophalen van voetbal, aan hoe hij zich soms klein maakt als Fleur en Bram er zijn. Zij zijn ouder, ze weten precies hoe ze hem kunnen buitensluiten.
‘Mam, waarom mag ik nooit mee naar de Efteling als Fleur en Bram gaan?’ vroeg Daan laatst met grote ogen.
‘Omdat het hun weekend met hun moeder is, lieverd,’ loog ik zachtjes.
Maar de waarheid is dat Bart altijd zegt dat het te duur is om iedereen mee te nemen. En nu wil hij mijn erfenis gebruiken om het huis te verbouwen? Voor wie eigenlijk?
De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop thee als Bart binnenkomt.
‘We moeten praten,’ zegt hij.
Ik knik.
‘Marleen heeft me gebeld,’ begint hij voorzichtig. ‘Ze weet van het geld.’
‘Hoe dan?’
Hij kijkt weg. ‘Ik… ik heb het haar verteld. Ik dacht dat ze zou stoppen met dreigen over de alimentatie.’
Mijn hart bonkt in mijn keel. ‘Dus nu denkt zij ook dat ze recht heeft op mijn geld?’
‘Het is niet alleen jouw geld,’ zegt Bart zacht. ‘We zijn getrouwd. In gemeenschap van goederen.’
Ik voel woede opborrelen. ‘Dat geld was van mijn tante! Ze wilde dat ik het goed zou gebruiken voor Daan.’
Hij slaat met zijn hand op tafel. ‘En wat dacht je van mijn kinderen? Ze hebben ook recht op een toekomst!’
‘Ze hebben een moeder die voor ze zorgt! Daan heeft alleen mij!’
Het gesprek loopt uit op een ruzie die dagen blijft hangen als een donderwolk boven ons huis. Bart trekt zich terug, slaapt op de bank. Daan merkt de spanning en wordt stiller.
Op een avond hoor ik hem zachtjes snikken in bed.
‘Mam, gaan we verhuizen? Gaat Bart weg?’
Ik kruip naast hem onder de dekens en houd hem stevig vast.
‘Ik weet het niet, lieverd,’ fluister ik eerlijk.
De dagen daarna word ik gebeld door de bank: Marleen heeft geprobeerd beslag te leggen op mijn rekening. Ik voel me verraden door iedereen om me heen.
Op een zondagmiddag komt Fleur langs om haar spullen op te halen.
‘Jij denkt zeker dat je beter bent dan mijn moeder,’ sist ze terwijl ze haar jas aantrekt.
‘Fleur…’ probeer ik nog.
‘Je houdt alleen van Daan omdat hij van jou is. Wij horen er nooit bij.’
Ze slaat de deur dicht en ik blijf achter met tranen in mijn ogen.
Bart komt die avond thuis en zegt niets. We eten zwijgend aan tafel. Daan kijkt van mij naar Bart en weer terug.
Na het eten pak ik mijn jas en loop naar buiten, de koude lucht in. Mijn hoofd bonkt van de stress. Wat moet ik doen? Moet ik kiezen voor mijn zoon en alles achterlaten? Of moet ik proberen het gezin bij elkaar te houden?
Die nacht droom ik van mijn tante. Ze zit aan haar oude houten tafel en schenkt thee in.
‘Je moet sterk zijn, Eva,’ zegt ze zachtjes. ‘Denk aan Daan.’
Ik word wakker met tranen op mijn wangen.
De volgende dag besluit ik een advocaat te bellen. Ik wil weten wat mijn rechten zijn, wat ik kan doen om Daan te beschermen tegen deze storm van volwassen problemen waar hij nooit om heeft gevraagd.
Bart reageert furieus als hij hoort dat ik juridische hulp zoek.
‘Wil je onze relatie kapotmaken?’ schreeuwt hij.
‘Nee,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Ik wil alleen niet dat Daan straks niets meer heeft omdat iedereen aan hem trekt.’
De advocaat bevestigt wat ik al vreesde: in gemeenschap van goederen betekent dat Bart recht heeft op de helft van de erfenis, tenzij ik kan bewijzen dat het een uitsluitingsclausule had. Dat had mijn tante niet geregeld.
Ik voel me machteloos, maar ook strijdlustig. Ik ga vechten voor Daan, wat er ook gebeurt.
Op een avond zit ik met Bart aan tafel, tegenover elkaar als vreemden.
‘Bart,’ begin ik voorzichtig, ‘ik wil dat we samen naar een mediator gaan.’
Hij knikt langzaam, moeizaam.
‘Ik wil niet vechten,’ zegt hij uiteindelijk zachtjes. ‘Maar ik wil ook niet dat mijn kinderen tekortkomen.’
‘En Daan dan?’ vraag ik met trillende stem.
Hij kijkt me aan met natte ogen. ‘Ik weet het niet meer, Eva.’
We zitten daar samen in stilte, terwijl buiten de regen tegen het raam tikt.
Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? En wie beschermt uiteindelijk het kind dat niemand anders heeft dan jou?