Aan de Zijlijn van Mijn Eigen Leven

“Je hoeft niet aan tafel te zitten. Jouw taak is om te zorgen dat de gasten gelukkig zijn en goed te eten krijgen.”

De woorden van mijn man, Sander, snijden door de stilte van onze woonkamer als een mes door zachte boter. Ik sta in de deuropening, mijn handen nog nat van het afwassen, terwijl de geur van stoofvlees en laurier door het huis zweeft. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik kijk naar de lange eettafel waar zijn collega’s luidruchtig lachen, hun glazen heffen en hun borden volscheppen met het eten dat ik urenlang heb bereid. Mijn stoel blijft leeg.

“Maar Sander, het is ook mijn huis,” fluister ik, nauwelijks hoorbaar. Hij kijkt me niet aan. “Marjolein, alsjeblieft. Je weet hoe belangrijk dit voor me is.”

Ik slik mijn woorden in. Zoals altijd.

’s Avonds, als het huis weer stil is en ik alleen achterblijf met de stapel servies, voel ik een leegte die dieper gaat dan vermoeidheid. Ik vraag me af wanneer ik precies ben gestopt met dromen. Was het toen we trouwden? Of toen onze dochter Lotte werd geboren? Of misschien op die regenachtige dag in oktober, toen Sander zijn baan verloor en ik beloofde dat ik alles zou doen om hem te steunen?

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie. Lotte komt binnen, haar haar wild en haar ogen nog slaperig. “Mama, waarom eet jij altijd alleen?” vraagt ze plotseling. Ik weet niet wat ik moet zeggen. “Omdat mama graag even rustig zit,” lieg ik.

Later die dag besluit ik Sander te vragen wat hij voor zijn verjaardag wil. Misschien kan ik hem blij maken, misschien kan ik iets goedmaken wat ik niet eens begrijp.

Hij kijkt me aan met die blik die hij alleen heeft als hij iets heel specifieks wil. “Een abonnement op de sportschool,” zegt hij zonder aarzelen.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. “Maar je houdt helemaal niet van sporten, toch?”

Hij haalt zijn schouders op. “Nee.”

“Waarom dan?”

“Het hoort erbij. Iedereen doet het.”

Ik voel een steek van medelijden, maar ook van ergernis. Waarom doen we dingen die we niet willen? Waarom leven we volgens regels die niemand hardop uitspreekt?

’s Avonds lig ik wakker naast Sander, die zachtjes snurkt. Mijn gedachten razen. Ik denk aan mijn moeder, die altijd zei: ‘Een goede vrouw zorgt voor haar gezin.’ Maar wat als je zelf langzaam verdwijnt?

De dagen verstrijken in een waas van routine: ontbijt maken, Lotte naar school brengen, boodschappen doen bij de Albert Heijn waar de caissière me altijd vriendelijk groet maar nooit echt ziet. Soms droom ik ervan om gewoon weg te lopen, naar een plek waar niemand mij kent.

Op een zaterdagmiddag komt mijn schoonmoeder onverwacht langs. Ze kijkt kritisch naar het huis en zucht als ze de stapel was ziet liggen.

“Marjolein, je moet echt wat beter je best doen,” zegt ze terwijl ze haar jas ophangt.

Ik voel hoe mijn wangen rood worden. “Ik doe mijn best,” zeg ik zacht.

Ze negeert me en loopt naar Sander, die op de bank zit te scrollen op zijn telefoon. “Sander, heb je Marjolein al verteld over dat etentje volgende week?”

Hij schudt zijn hoofd. “Nee, nog niet.”

Ze draait zich naar mij om. “We verwachten dat jij kookt voor de hele familie. Je weet hoe belangrijk dat is.”

Ik knik zwijgend.

’s Avonds barst de bom. Ik sta in de keuken terwijl Sander binnenkomt.

“Waarom zeg je nooit eens nee?” vraagt hij plotseling.

Ik draai me om, verbaasd door zijn toon.

“Je doet altijd alles wat iedereen van je vraagt. Zelfs als je er ongelukkig van wordt.”

Ik voel tranen opwellen. “Omdat niemand anders het doet,” snik ik.

Hij zucht diep en loopt weg.

De dagen tot het etentje voel ik me als een robot: lijstjes maken, boodschappen doen, koken, poetsen. Lotte kijkt me bezorgd aan.

“Mama, ben je boos?” vraagt ze voorzichtig.

Ik kniel bij haar neer en strijk haar haren uit haar gezicht. “Nee lieverd, mama is gewoon een beetje moe.”

De avond van het etentje is het huis gevuld met stemmen en gelach. Ik serveer borden vol eten en glimlach beleefd naar iedereen. Niemand vraagt hoe het met mij gaat.

Na afloop zit ik alleen in de keuken tussen de lege pannen en vuile glazen. Mijn handen trillen als ik een glas afwas en het per ongeluk laat vallen. Het glas spat uiteen op de tegelvloer.

Sander komt binnen en kijkt naar de scherven.

“Laat maar liggen,” zegt hij zacht.

Voor het eerst in jaren kijk ik hem recht aan. “Ik ben moe, Sander. Zo moe.”

Hij knikt langzaam. “Ik weet het.”

Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te zijn.

De volgende ochtend besluit ik iets te doen wat ik nooit eerder heb gedaan: ik schrijf een brief aan mezelf. Ik schrijf over mijn dromen, over wie ik was voordat ik vrouw en moeder werd. Over hoe graag ik weer zou willen schilderen, zoals vroeger op de kunstacademie in Utrecht.

Die middag vertel ik Sander dat ik me heb ingeschreven voor een schildercursus.

Hij kijkt verbaasd maar zegt niets.

Lotte springt op van blijdschap als ze het hoort. “Mag ik mee?”

Samen fietsen we naar het buurthuis waar de cursus wordt gegeven. Voor het eerst in jaren voel ik iets van hoop.

’s Avonds aan tafel schuif ik mijn stoel aan bij Sander en Lotte.

“Ik wil ook aan tafel zitten,” zeg ik zacht.

Sander kijkt op van zijn bord en knikt langzaam.

Misschien is dit het begin van iets nieuws.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zitten er nog steeds aan de zijlijn van hun eigen leven? En wanneer besluiten zij dat ze ook recht hebben op een plek aan tafel?