Mijn man, de vrek: Durf ik voor mezelf te kiezen?

‘Jasmina, waarom heb je weer zoveel boodschappen gehaald? We hadden nog genoeg pasta in huis!’

Zijn stem galmt door de keuken, scherp als een mes. Ik sta met trillende handen de melk in de koelkast te zetten. Mijn man, Sander, kijkt me aan met die blik die ik inmiddels uit duizenden herken: teleurstelling vermengd met irritatie.

‘Het was in de aanbieding, Sander,’ probeer ik zachtjes. ‘En de kinderen houden van die yoghurt.’

Hij zucht diep en draait zich om. ‘Altijd die excuses. Je weet dat we moeten sparen. Voor later. Voor noodgevallen.’

Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn keel. Later. Altijd dat ongrijpbare later waarvoor ik vandaag alles moet opofferen. Mijn dromen, mijn verlangens, zelfs mijn kleine pleziertjes.

’s Avonds lig ik wakker naast hem in bed. Zijn ademhaling is diep en regelmatig; hij slaapt altijd als een roos na zo’n discussie. Ik daarentegen staar naar het plafond en voel de tranen prikken achter mijn ogen. Hoe ben ik hier beland? Was dit het leven dat ik wilde?

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger, naar de tijd dat Sander en ik elkaar net kenden. Hij was charmant, attent, en lachte om mijn grappen. We fietsten samen door de duinen bij Noordwijk, aten kibbeling op de markt en droomden over een huis vol kinderen. Maar ergens onderweg is er iets geknakt. Het begon klein: een opmerking over een te dure jurk, een frons bij een etentje met vriendinnen. Maar nu lijkt geld alles te bepalen.

‘Mama, mag ik morgen naar het schoolfeest?’ vraagt onze dochter Noor de volgende ochtend tijdens het ontbijt.

Voordat ik kan antwoorden, zegt Sander: ‘Dat kost geld, Noor. Misschien kun je beter thuisblijven en iets gezelligs met ons doen.’

Noor kijkt teleurgesteld naar haar boterham. Mijn hart breekt.

‘Laat haar nou gewoon gaan,’ fluister ik als Noor naar boven is gegaan.

Sander kijkt me strak aan. ‘Jij snapt het niet, Jasmina. Jij denkt alleen maar aan uitgeven.’

Die dag op mijn werk – ik ben juf op een basisschool – probeer ik me te concentreren op de kinderen. Maar het lukt niet. Mijn collega Marieke merkt het.

‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig tijdens de pauze.

Ik knik te snel. ‘Gewoon moe.’

Maar Marieke laat zich niet afschepen. ‘Je mag altijd praten, hè? Je ziet er zo gespannen uit de laatste tijd.’

Ik voel hoe mijn masker afbrokkelt. ‘Het is thuis… lastig,’ fluister ik.

Ze knikt begrijpend. ‘Je hoeft niet alles alleen te dragen.’

’s Avonds probeer ik met Sander te praten. ‘Sander, zo kan het niet langer. Ik voel me opgesloten. Alsof alles draait om geld.’

Hij kijkt me aan alsof ik gek ben. ‘Weet je wel hoeveel gezinnen in Nederland schulden hebben? Wij niet! Omdat ík oplet! Jij zou dankbaar moeten zijn.’

‘Maar Sander, geluk is toch meer dan geld?’

Hij lacht schamper. ‘Dat zeg je nu wel, maar straks als er iets gebeurt…’

Ik geef het op. Mijn woorden bereiken hem niet meer.

De weken verstrijken en ik voel mezelf steeds kleiner worden. Ik begin afspraken met vriendinnen af te zeggen omdat Sander moppert over de kosten van een kop koffie op het terras. Noor wordt stiller; ze vraagt steeds minder vaak om iets leuks te doen.

Op een dag komt mijn moeder onverwacht langs.

‘Kind, wat zie jij eruit,’ zegt ze bezorgd terwijl ze me omhelst.

Ik breek. De tranen stromen over mijn wangen terwijl ik haar alles vertel: over Sander, over het geld, over hoe ik mezelf kwijt ben geraakt.

‘Je hoeft dit niet te pikken,’ zegt ze zachtjes.

‘Maar mam… de kinderen…’

‘De kinderen hebben een gelukkige moeder nodig, geen martelaar.’

Die nacht lig ik weer wakker. In mijn hoofd woedt een storm van gedachten: Ben ik ondankbaar? Egoïstisch? Of is dit juist moed?

De volgende dag besluit ik hulp te zoeken. Ik maak een afspraak bij een maatschappelijk werker in het wijkcentrum.

‘Je bent niet alleen,’ zegt mevrouw Van Dijk terwijl ze me thee inschenkt. ‘Veel vrouwen zitten in jouw situatie. Het is geen schande om voor jezelf te kiezen.’

Langzaam begin ik te geloven dat er misschien toch een uitweg is.

Maar Sander merkt dat er iets verandert.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vraagt hij op een avond achterdochtig.

‘Ik wil praten over onze toekomst,’ zeg ik voorzichtig.

‘Onze toekomst? Die heb jij al verpest met je gezeur!’ schreeuwt hij plotseling.

Noor en haar broertje Daan komen verschrikt de kamer binnen.

‘Papa, stop!’ roept Noor met tranen in haar ogen.

Sander draait zich om en loopt stampend naar boven.

Ik trek Noor en Daan tegen me aan en voel hun kleine armen om mijn middel. Op dat moment weet ik: zo kan het niet langer.

De weken daarna zijn een waas van gesprekken met advocaten, slapeloze nachten en eindeloze twijfels. Maar ergens diep vanbinnen groeit er iets nieuws: hoop.

Op een regenachtige ochtend pak ik mijn koffers. Noor helpt me haar knuffels in te pakken; Daan houdt mijn hand vast.

Sander staat in de deuropening, zijn gezicht onleesbaar.

‘Dus je kiest voor jezelf?’ zegt hij kil.

Ik knik, terwijl mijn hart breekt en oplucht tegelijk.

‘En voor onze kinderen,’ fluister ik.

We stappen in de auto van mijn moeder en rijden weg uit het huis waar zoveel dromen zijn gesneuveld.

Nu, maanden later, zit ik in ons kleine huurappartement in Leiden en kijk naar Noor en Daan die samen een puzzel maken op de vloer. Het leven is niet makkelijk; geld is nog steeds krap. Maar er is ruimte voor lachen, voor dromen – voor onszelf.

Soms vraag ik me af: Had ik eerder moeten gaan? Of was dit precies het moment waarop ik eindelijk durfde te kiezen?

Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen zekerheid en geluk?