Vergeten in het Licht van Rouw: Hoe Mijn Gezin op de Achtergrond Raakte

‘Weet je eigenlijk nog wel wie je eigen kinderen zijn, Mark?’ Mijn stem trilt als ik het zeg, maar ik kan het niet meer binnenhouden. Mark kijkt me aan, zijn ogen rood van vermoeidheid, en zucht diep. ‘Saskia, ze hebben me nodig. Je weet hoe moeilijk het voor Marleen en de jongens is sinds Peter…’

Ik onderbreek hem, mijn handen trillend om de rand van de keukentafel. ‘En wij dan? Denk je dat wij het makkelijk hebben? Dat ik het makkelijk heb?’

Het is alweer drie maanden geleden dat Peter, Marks broer, plotseling overleed aan een hartstilstand. Sindsdien is niets meer hetzelfde in ons huis in Amersfoort. Mark is er fysiek nog wel, maar zijn hoofd en hart lijken verhuisd naar het huis van Marleen, zijn schoonzus. Elke avond is hij daar, helpt met huiswerk, brengt de jongens naar voetbal, repareert lekkende kranen. En als hij thuis is, zit hij stil voor zich uit te staren of belt hij met Marleen over wat er morgen allemaal moet gebeuren.

Onze kinderen, Lotte van twaalf en Bram van negen, vragen steeds vaker waar papa is. Lotte probeert stoer te doen, maar ik zie haar ogen zoeken naar Marks gezicht als ze thuiskomt van school. Bram trekt zich terug op zijn kamer met zijn Lego, bouwt kastelen die niemand mag aanraken.

‘Mam, komt papa vanavond eten?’ vraagt Bram op een dinsdagavond terwijl ik de aardappels afgiet.

‘Ik weet het niet lieverd,’ antwoord ik zacht. ‘Hij heeft het druk bij tante Marleen.’

Lotte rolt met haar ogen. ‘Altijd tante Marleen. Alsof wij niet belangrijk zijn.’

Ik slik de brok in mijn keel weg en probeer mijn gezicht in de plooi te houden. Maar als Mark die avond thuiskomt – weer laat – en zonder iets te zeggen naar boven loopt, breekt er iets in mij.

Die nacht lig ik wakker naast hem in bed. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar. Ik voel me een indringer in mijn eigen leven. Mijn gedachten razen: Hoe lang kan dit zo doorgaan? Ben ik egoïstisch omdat ik hem terug wil? Of ben ik juist de enige die nog ziet dat ons gezin langzaam uit elkaar valt?

De volgende ochtend probeer ik het opnieuw. ‘Mark, we moeten praten.’

Hij kijkt op van zijn telefoon. ‘Nu niet, Saskia. Ik moet zo weg, Marleen heeft hulp nodig met de jongens.’

‘En wij dan? Lotte heeft morgen haar eerste vioolconcert. Bram moet naar de tandarts. Je bent er nooit meer.’

Hij zucht en wrijft over zijn gezicht. ‘Kun je dat niet gewoon zelf doen? Ik… Ik kan niet overal tegelijk zijn.’

‘Maar je kiest altijd voor hen!’ Mijn stem klinkt schril en ik haat mezelf erom.

Hij kijkt me aan met een blik die ik niet herken – moe, leeg, misschien zelfs boos. ‘Peter was mijn broer. Marleen staat er alleen voor. Jij hebt mij toch nog?’

Die woorden blijven hangen als een koude mist in mijn hoofd: Jij hebt mij toch nog?

Maar heb ik hem nog? Of ben ik hem al kwijt?

De dagen rijgen zich aaneen in een sleur van alleen ontbijten met de kinderen, alleen naar ouderavonden gaan, alleen troosten als Lotte huilt omdat haar vader haar optreden mist. Soms voel ik woede opborrelen – op Mark, op Marleen, zelfs op Peter omdat hij ons dit heeft aangedaan – maar vooral voel ik verdriet en eenzaamheid.

Op een zaterdagmiddag besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik bel mijn moeder en vraag of ze op de kinderen wil passen. Dan rij ik naar Marleen.

Ze doet open met wallen onder haar ogen en een vermoeide glimlach. ‘Saskia… wat doe jij hier?’

‘Mag ik even binnenkomen?’

Ze knikt en laat me binnen in de rommelige woonkamer waar speelgoed verspreid ligt en de geur van koffie hangt.

‘Marleen… Ik weet dat je het zwaar hebt. Echt waar. Maar Mark… hij is hier bijna elke dag. Mijn kinderen missen hun vader. Ik mis mijn man.’

Ze kijkt me aan met tranen in haar ogen. ‘Sas… Ik weet niet wat ik zonder hem zou moeten. Alles is zo moeilijk sinds Peter er niet meer is. Maar…’ Ze slikt. ‘Ik wil jullie gezin ook niet kapotmaken.’

We zitten samen op de bank en praten voor het eerst echt sinds Peters dood. Over rouw, over schuldgevoelens, over hoe iedereen probeert te overleven op zijn eigen manier.

Als ik thuiskom die avond zit Mark aan tafel met Lotte en Bram – voor het eerst in weken.

‘Mama!’ roept Bram blij.

Mark kijkt op en zegt zacht: ‘Marleen heeft me weggestuurd. Ze zei dat ik thuis moest zijn.’

Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te zijn.

Die avond praten we tot diep in de nacht. Over Peter, over gemis, over hoe Mark zich schuldig voelt omdat hij leeft terwijl zijn broer dood is. Over hoe hij probeert Peters plek in te vullen bij Marleen en de jongens – maar daardoor zijn eigen gezin vergeet.

‘Ik weet niet hoe ik dit moet doen,’ zegt hij uiteindelijk gebroken.

‘Samen,’ fluister ik. ‘We moeten het samen doen.’

Het is geen magische oplossing; de weken daarna blijven moeilijk. Mark worstelt met zijn loyaliteit tussen twee gezinnen die allebei stuk zijn gegaan door verlies. Soms lukt het hem om er voor ons te zijn, soms valt hij terug in oude patronen.

Maar we praten nu – echt praten – ook als het pijn doet.

Lotte speelt haar vioolconcert en Mark zit op de eerste rij te huilen van trots. Bram bouwt een Lego-huis waar papa mag komen kijken.

En soms eten we samen bij Marleen, zodat niemand zich alleen hoeft te voelen.

Toch blijft er twijfel knagen: Zal ons gezin ooit weer worden zoals vroeger? Of moeten we leren leven met deze nieuwe werkelijkheid?

Misschien is dat wel de grootste uitdaging: accepteren dat liefde soms betekent dat je elkaar even kwijt bent – maar ook weer terug kunt vinden.

Zou jij kunnen vergeven als je partner je zo vergeet? Of zou je vechten voor wat ooit was?