Een weekend met schoonouders: Ben ik slechts de huishoudster in mijn eigen huis?

‘Heb je de jus al op tafel gezet, Eva?’ De stem van mijn schoonmoeder, Gerda, snijdt door de keuken als een mes. Ik sta met natte handen boven de gootsteen, mijn rug gespannen. ‘Ja, mam,’ antwoord ik, terwijl ik mezelf dwing beleefd te blijven. Mijn eigen moeder zou nooit zo tegen me praten, maar Gerda is anders. Ze is gewend dat alles draait zoals zij het wil.

Mark, mijn man, zit in de woonkamer met zijn vader en onze zoon Daan. Ze lachen om iets op tv. Niemand lijkt te merken dat ik al sinds vanochtend in de weer ben. De geur van gebraden kip hangt zwaar in het huis, vermengd met het scherpe aroma van afwasmiddel. Ik kijk naar mijn handen: rood en ruw van het schrobben.

‘Eva, kun je ook even de glazen bijvullen?’ roept Gerda vanuit de eetkamer. Ik slik mijn frustratie weg en glimlach geforceerd als ik binnenkom. ‘Natuurlijk,’ zeg ik zachtjes. Mijn schoonvader knikt goedkeurend, alsof het vanzelfsprekend is dat ik alles regel.

Mark kijkt me even aan, zijn blik vluchtig. ‘Gaat het, schat?’ vraagt hij, maar zijn aandacht is alweer bij het voetbal op tv voordat ik kan antwoorden.

Ik voel me onzichtbaar in mijn eigen huis. Elk weekend hetzelfde ritueel: schoonouders op bezoek, ik die alles regel, Mark die zich terugtrekt in zijn oude rol als zoon. Soms vraag ik me af of hij überhaupt ziet wat dit met me doet.

Na het eten stapelt Gerda de borden op elkaar en schuift ze ze naar mij toe. ‘Jij hebt altijd zo’n handig systeem in de keuken,’ zegt ze met een glimlach die niet haar ogen bereikt. ‘Ik zou alleen maar in de weg lopen.’

‘Laat mij maar even,’ zeg ik, terwijl ik de borden aanpak. Mijn stem klinkt klein. Daan komt binnenrennen. ‘Mama, mag ik een ijsje?’

‘Vraag dat maar aan oma,’ zeg ik, hopend op een moment rust. Maar Gerda lacht: ‘Dat mag alleen als mama het goed vindt, hè Daan?’

Ik voel me gevangen in een web van verwachtingen waaruit geen ontsnappen mogelijk lijkt.

Later die avond zit ik alleen in de keuken. De vaatwasser zoemt zachtjes. Mark komt binnen en pakt een biertje uit de koelkast. ‘Was gezellig toch?’ zegt hij achteloos.

‘Gezellig?’ Mijn stem trilt. ‘Voor wie? Ik heb het hele weekend alleen maar gerend.’

Hij fronst. ‘Je overdrijft. Mijn ouders bedoelen het goed.’

‘Dat weet ik,’ fluister ik, ‘maar het voelt alsof ik hier niet meer leef voor mezelf.’

Mark zucht en loopt weg zonder iets te zeggen.

Die nacht lig ik wakker naast hem. Zijn ademhaling is diep en gelijkmatig; hij slaapt al lang. Mijn gedachten razen. Hoe ben ik hier beland? In dit huis vol liefde en warmte – voor iedereen behalve mij?

De volgende ochtend hoor ik Gerda beneden rommelen. Ik trek mijn badjas aan en loop naar beneden. Ze staat al koffie te zetten.

‘Goedemorgen Eva! Heb je lekker geslapen?’ Haar stem klinkt opgewekt, maar haar ogen glijden kritisch over mijn slordige haar.

‘Gaat wel,’ mompel ik.

Ze glimlacht flauwtjes. ‘Je moet Mark niet te veel verwennen hoor, straks went hij eraan.’

Ik voel woede opborrelen, maar slik hem weer weg. ‘Ik doe gewoon wat nodig is.’

‘Dat weet ik lieverd,’ zegt ze terwijl ze haar hand op mijn arm legt. ‘Maar vergeet jezelf niet.’

De ironie ontgaat haar volledig.

Als Mark en zijn vader beneden komen, schuiven ze aan tafel alsof het vanzelfsprekend is dat alles klaarstaat. Niemand vraagt hoe het met mij gaat.

Na het ontbijt ruim ik zwijgend op. Daan speelt buiten met zijn opa. Mark leest de krant.

Ik staar uit het raam naar de grijze lucht boven onze tuin. Mijn hart bonkt in mijn borstkas; een mengeling van verdriet en woede.

Plotseling hoor ik mezelf zeggen: ‘Mark, kunnen we praten?’

Hij kijkt op van zijn krant, verrast door mijn toon.

‘Wat is er?’

‘Ik trek dit niet meer,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Elk weekend voel ik me een dienstmeid in mijn eigen huis. Ik wil dat je dat begrijpt.’

Hij zwijgt even en kijkt me dan aan met een blik die ik niet kan peilen.

‘Waarom heb je dat nooit eerder gezegd?’ vraagt hij uiteindelijk.

‘Omdat jij nooit vroeg,’ antwoord ik bitter.

Het blijft even stil tussen ons. Dan schuift hij zijn stoel naar achteren en loopt naar buiten zonder iets te zeggen.

Die middag vertrekken zijn ouders vroeger dan anders. Gerda drukt me bij het afscheid stevig tegen zich aan. ‘Je doet het geweldig, Eva,’ fluistert ze.

Als de deur dichtvalt, voel ik tranen over mijn wangen stromen – van opluchting of verdriet, ik weet het niet.

Mark komt binnen en gaat tegenover me zitten aan tafel.

‘Het spijt me,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik heb je echt niet gezien.’

Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.

Die avond zitten we samen op de bank, dichter bij elkaar dan in maanden. Voor het eerst durf ik te hopen dat er iets kan veranderen – als ik maar blijf praten.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen voelen zich net als ik onzichtbaar in hun eigen huis? En wanneer vinden wij eindelijk de moed om voor onszelf te kiezen?