Tussen Twee Huizen: Mijn Moeder, Mijn Gezin en Ik

‘Je begrijpt het niet, Marieke! Ik kan niet de hele dag in die kleine kamer zitten. Ik heb ook recht op een beetje privacy!’

Mijn moeders stem snijdt door de stilte van de avond. Mijn man, Erik, zit met opgetrokken schouders aan de eettafel, zijn blik strak op zijn telefoon gericht. Onze oudste dochter, Lotte, rolt met haar ogen en verdwijnt naar boven. De jongste, Bram, kijkt me vragend aan, alsof ik het antwoord heb op alles wat hier misgaat.

‘Mam, ik doe echt mijn best,’ fluister ik. ‘Maar we hebben maar drie slaapkamers. De kinderen kunnen niet samen slapen, ze zijn te oud daarvoor. En Erik en ik…’

‘Vroeger sliepen we met z’n vijven op één kamer,’ onderbreekt mijn moeder me scherp. ‘Dat was normaal. Jullie zijn zo verwend tegenwoordig.’

Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen. Mijn moeder is altijd sterk geweest, een vrouw die haar mannetje stond in de jaren zestig in Rotterdam-Zuid. Maar sinds papa drie jaar geleden overleed, is ze veranderd. Eerst was ze nog zelfstandig in haar flatje, maar na haar val vorig jaar kon ze niet meer alleen wonen. De keuze was snel gemaakt: ze kwam bij ons in huis.

In het begin voelde het als iets goeds. We zouden voor haar zorgen, zoals zij altijd voor ons had gezorgd. Maar nu, een jaar later, voelt het alsof ik tussen twee vuren sta. Mijn moeder eist haar plek op in huis, terwijl mijn gezin langzaam uit elkaar valt.

‘Waarom kan oma niet gewoon weer naar haar eigen huis?’ vraagt Bram zachtjes als ik hem later naar bed breng.

‘Omdat ze daar niet meer veilig is, lieverd,’ zeg ik, terwijl ik zijn dekbed over hem heen trek.

‘Maar ze is altijd boos,’ fluistert hij. ‘En papa zegt dat hij het niet meer trekt.’

Ik slik. Erik heeft het inderdaad vaak gezegd de laatste tijd. Hij werkt lange dagen als vrachtwagenchauffeur en verlangt naar rust als hij thuiskomt. Maar rust is er niet meer sinds mijn moeder hier woont. Ze klaagt over het eten (‘Vroeger kookte ik elke dag vers!’), over de kinderen (‘Ze zijn zo brutaal!’), over Erik (‘Hij groet me niet eens fatsoenlijk!’).

Die nacht lig ik wakker naast Erik. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar.

‘Marieke,’ zegt hij plotseling in het donker. ‘Dit kan zo niet langer.’

‘Wat wil je dan?’ fluister ik terug.

‘Dat weet ik niet,’ zegt hij. ‘Maar ik voel me niet meer thuis in mijn eigen huis.’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik voel me verscheurd tussen de vrouw die mij heeft grootgebracht en het gezin dat ik zelf heb opgebouwd.

De volgende ochtend probeer ik met mijn moeder te praten terwijl ik koffie zet.

‘Mam, misschien kunnen we samen kijken naar een andere oplossing? Een aanleunwoning of zoiets?’

Ze kijkt me aan met die bekende blik van vroeger – koppig, gekwetst.

‘Wil je me soms weg hebben?’

‘Nee, natuurlijk niet! Maar…’

‘Je vader zou zich omdraaien in zijn graf als hij dit hoorde,’ zegt ze zachtjes.

Ik voel het schuldgevoel als een zware steen op mijn borst drukken. Mijn vader was alles voor haar – en voor mij. Maar hij is er niet meer om haar te troosten of om mij te adviseren.

De weken gaan voorbij en de spanningen lopen verder op. Lotte komt steeds later thuis van school en zoekt haar toevlucht bij vriendinnen. Bram trekt zich terug op zijn kamer met zijn spelcomputer. Erik werkt overuren en komt pas laat thuis.

Op een avond barst de bom tijdens het eten.

‘Waarom moet ik altijd rekening houden met oma?’ roept Lotte plotseling uit het niets. ‘Dit is ook mijn huis!’

Mijn moeder slaat haar vork neer.

‘Wat een ondankbaar kind! Vroeger…’

‘Vroeger! Altijd maar vroeger!’ schreeuwt Lotte terug. ‘Dit is nu!’

Erik staat op en loopt zonder iets te zeggen naar buiten. Ik zie de tranen over Lottes wangen stromen en voel mezelf breken van binnen.

Die nacht besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik bel de volgende dag met de gemeente voor informatie over aanleunwoningen en mantelzorgondersteuning. Het voelt als verraad – alsof ik mijn moeder wegduw omdat ze lastig is geworden.

Wanneer ik haar vertel over mijn telefoontje, kijkt ze me lang aan.

‘Dus je kiest voor hen,’ zegt ze zachtjes.

‘Nee mam,’ zeg ik huilend. ‘Ik kies voor mezelf. Voor ons allemaal.’

Het duurt weken voordat ze toegeeft dat het misschien beter is om ergens anders te wonen. De dag dat ze vertrekt, staat ze met haar koffers in de gang. Ze kijkt niet om als Erik haar naar de taxi begeleidt.

Het huis voelt leeg zonder haar – maar ook lichter. Langzaam vinden we onze weg terug naar elkaar als gezin. Maar het schuldgevoel blijft knagen.

Soms vraag ik me af: Had ik meer moeten doen? Of is er een grens aan wat je voor familie kunt opofferen? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je moeder en je gezin?