Moeders liefde in de schaduw van de Amstel: Ben ik ooit goed genoeg geweest?
‘Waarom heb je nou weer geen verse groenten gekocht, Eva? Je weet toch dat kinderen vitamines nodig hebben?’ De stem van mijn moeder, Ria, snijdt door de keuken alsof ze met een mes in een vers brood snijdt. Ik sta met mijn handen in het sop, kijkend naar de grijze lucht buiten, terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt. Mijn oudste, Bram, zit aan tafel met zijn huiswerk, zijn wenkbrauwen gefronst. Anna, mijn jongste, huilt zachtjes omdat haar favoriete knuffel in de was zit. En ik? Ik probeer niet te breken, niet nu, niet weer.
‘Mam, ik doe mijn best. Het geld is bijna op, en de supermarkt is duurder dan ooit. Ik heb diepvriesgroenten gekocht, dat is toch ook goed?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer stevig te klinken. Mijn moeder schudt haar hoofd, haar grijze haar in een strakke knot. ‘Vroeger, toen ik met jou en je broer alleen was, had ik altijd verse groenten. Je moet gewoon beter plannen, Eva. Je kinderen verdienen beter.’
Ik voel de schaamte branden op mijn wangen. Bram kijkt op, zijn ogen zoeken de mijne. Ik glimlach naar hem, maar het voelt als een masker dat ik elke dag opnieuw opzet. Mijn man, Jeroen, werkt dubbele diensten in de haven. Hij is er nauwelijks, en als hij thuiskomt, is hij te moe om te praten. Soms vraag ik me af of hij nog wel ziet hoeveel ik worstel.
De dagen rijgen zich aaneen als grijze kralen aan een ketting. Op maandag breng ik de kinderen naar school op de fiets, Anna in het zitje voorop, haar armpjes stevig om mijn middel. ‘Mama, waarom is oma altijd boos?’ vraagt ze zachtjes. Ik slik en probeer een antwoord te vinden dat haar niet zal breken. ‘Oma is niet boos, lieverd. Ze maakt zich gewoon zorgen.’ Maar zelfs ik geloof het niet meer.
’s Avonds, als iedereen slaapt, zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe thee. De rekeningen liggen verspreid voor me. Gas, licht, water, de huur. Alles wordt duurder. Mijn parttime baan in de bibliotheek brengt nauwelijks genoeg op. Soms denk ik eraan om meer uren te werken, maar wie zorgt er dan voor de kinderen? Mijn moeder biedt aan om op te passen, maar haar kritiek maakt het huis koud, zelfs als de verwarming aanstaat.
Op een woensdagmiddag barst de bom. Bram komt thuis met een onvoldoende voor wiskunde. ‘Mam, ik snap het gewoon niet! Waarom kan ik niet gewoon slim zijn, zoals de anderen?’ Hij gooit zijn tas op de grond en stormt naar zijn kamer. Mijn moeder kijkt me aan, haar mond een dunne streep. ‘Zie je nou? Je moet meer tijd met hem besteden. Minder werken, meer moeder zijn.’
‘Hoe dan, mam? Hoe moet ik dat doen? Het geld groeit niet aan de bomen!’ Mijn stem breekt, en ik voel de tranen prikken. Mijn moeder draait zich om, haar rug recht. ‘Je kiest altijd voor de makkelijke weg, Eva. Dat heb je altijd al gedaan.’
De woorden blijven hangen, als mist in mijn hoofd. Was ik altijd al zo? Heb ik gefaald als dochter, als moeder? Die nacht lig ik wakker, luisterend naar het zachte ademhalen van mijn kinderen. Jeroen snurkt zachtjes naast me. Ik draai me om, staar naar het plafond. In het donker lijken de stemmen van mijn moeder en mijn eigen twijfels samen te smelten tot één grote schaduw.
De volgende ochtend besluit ik Bram te helpen met zijn huiswerk. We zitten samen aan tafel, potlood en papier tussen ons in. ‘Je hoeft niet alles meteen te snappen, Bram. We doen het stap voor stap.’ Hij kijkt me aan, zijn ogen nat. ‘Dank je, mam.’
Maar zelfs op deze kleine momenten voel ik de druk. Mijn moeder komt binnen, haar blik glijdt over ons heen. ‘Goed zo, Eva. Eindelijk.’ Het klinkt als een compliment, maar het voelt als een steek.
Op vrijdag krijg ik een telefoontje van de huisbaas. ‘Mevrouw de Vries, de huur is nog niet betaald. Dit is de tweede maand.’ Ik beloof hem dat het goedkomt, maar mijn handen trillen als ik ophang. Ik kijk naar mijn kinderen, spelend op het kleed. Hoe lang kan ik dit nog volhouden?
’s Avonds probeer ik met Jeroen te praten. ‘We moeten iets veranderen. Misschien moet ik meer gaan werken, of verhuizen naar iets goedkopers.’ Hij zucht, wrijft over zijn gezicht. ‘Ik weet het niet meer, Eva. Ik ben zo moe. Misschien moet je moeder maar vaker komen helpen.’
Ik voel de wanhoop opborrelen. ‘Maar dat helpt niet, Jeroen! Ze maakt alles alleen maar moeilijker.’ Hij kijkt me aan, zijn ogen dof. ‘Misschien ligt het aan jou, Eva. Je bent altijd zo gespannen.’
De woorden vallen als stenen in mijn maag. Ik sta op, loop naar de badkamer en sluit de deur. In de spiegel zie ik een vrouw die ik nauwelijks herken. Wallen onder mijn ogen, haar in de war, schouders gebogen. Waar is de Eva die ooit droomde van een warm, gelukkig gezin?
Op zaterdag komt mijn moeder onverwacht langs. Ze brengt een pan erwtensoep mee. ‘Je kinderen moeten goed eten,’ zegt ze, terwijl ze de soep opschept. Anna kijkt me aan, haar ogen groot. ‘Mama, waarom ben je verdrietig?’ Ik glimlach flauwtjes. ‘Ik ben gewoon een beetje moe, lieverd.’
Na het eten ruim ik de tafel af. Mijn moeder blijft zitten, haar handen gevouwen. ‘Eva, ik weet dat ik streng ben. Maar ik wil alleen maar dat je het beter hebt dan ik vroeger had.’ Haar stem breekt even. ‘Het spijt me als ik te hard ben.’
Voor het eerst in maanden voel ik iets van begrip. ‘Ik doe mijn best, mam. Maar soms voelt het alsof het nooit genoeg is.’
Ze knikt langzaam. ‘Misschien moeten we elkaar wat meer vertrouwen geven.’
Die nacht lig ik weer wakker. De regen tikt nog steeds tegen het raam. Ik denk aan mijn moeder, aan Jeroen, aan mijn kinderen. Aan alle verwachtingen, alle fouten, alle kleine overwinningen. Ben ik een goede moeder? Of ben ik gewoon iemand die probeert niet kopje-onder te gaan?
Misschien is dat moederschap wel: blijven zwemmen, zelfs als je denkt dat je zinkt. Maar soms vraag ik me af… Zien mijn kinderen hoeveel ik van ze hou? Of onthouden ze alleen mijn worstelingen?
Wat denken jullie? Wanneer ben je eigenlijk een goede moeder?