De Onzichtbare Last van Mijn Zoon: Een Moederhart in Strijd

‘Mam, mag ik wat geld lenen tot volgende week? Het is maar een klein bedrag, echt waar.’

Zijn stem trilde, maar ik deed alsof ik het niet hoorde. ‘Natuurlijk, Daan,’ zei ik, terwijl ik mijn portemonnee pakte. ‘Hoeveel heb je nodig?’

‘Vijftig euro. Ik krijg vrijdag salaris, dan geef ik het meteen terug.’

Het was niet de eerste keer. Daan, mijn zoon van 27, had altijd al moeite gehad met geld. Maar de laatste maanden was het anders. Elke week hetzelfde verzoek, steeds iets wanhopiger. Ik probeerde mezelf gerust te stellen: jonge mensen hebben het moeilijk tegenwoordig, met die torenhoge huren in Utrecht en flexbaantjes zonder zekerheid. Maar ergens diep vanbinnen voelde ik dat er meer aan de hand was.

Die vrijdagavond zat ik alleen aan de keukentafel, de stilte in huis drukkend als een natte deken. Mijn man Jan was op zijn werk – nachtdienst in het ziekenhuis – en Daan was uit met vrienden. Ik ruimde wat op en vond tussen de post een envelop van de Rabobank, geadresseerd aan Daan maar bezorgd op ons adres. Mijn hart sloeg over. Ik wist dat ik het niet hoorde te doen, maar ik kon het niet laten. Met trillende vingers maakte ik de envelop open.

‘Geachte heer Van der Meer, wij constateren dat uw rekening een achterstand vertoont van €2.350,-. Wij verzoeken u dringend contact op te nemen.’

Mijn adem stokte. Dit was geen klein probleem meer. Dit was serieus. Mijn zoon zat diep in de schulden en had niets gezegd.

Toen Daan thuiskwam, zat ik nog steeds aan de keukentafel. Hij keek me aan en wist meteen dat er iets mis was.

‘Wat is er, mam?’

Ik schoof de brief naar hem toe. ‘Wil je me uitleggen wat dit is?’

Hij keek naar het papier, zijn gezicht werd lijkbleek. ‘Dat is… dat is niets. Gewoon een foutje van de bank.’

‘Daan, lieg niet tegen me. Je hebt schulden. Hoe lang al?’

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Een paar maanden… misschien langer.’

‘Waarom heb je niets gezegd? Waarom heb je ons niet om hulp gevraagd?’

Zijn schouders zakten. ‘Ik schaamde me, mam. Ik dacht dat ik het zelf kon oplossen.’

Ik voelde woede en verdriet tegelijk opborrelen. ‘We zijn je ouders! Je hoeft dit niet alleen te doen!’

Daan barstte in tranen uit. ‘Het is allemaal zo snel gegaan. Eerst die studieschuld, toen die scooter die stuk ging… En toen kon ik mijn huur niet meer betalen. Ik heb geld geleend bij vrienden, bij die online kredietverstrekkers… Het werd steeds erger.’

Ik stond op en sloeg mijn armen om hem heen. ‘We vinden hier samen een oplossing voor, hoor je me? Je bent niet alleen.’

Maar zo makkelijk was het niet.

Jan reageerde heel anders toen hij het hoorde. ‘Hij is volwassen! Hij moet zijn eigen problemen oplossen,’ riep hij boos. ‘We kunnen hem niet blijven redden.’

‘Hij is onze zoon!’ schreeuwde ik terug. ‘Hij heeft hulp nodig!’

Het huis vulde zich met spanning en verwijten. Jan trok zich steeds meer terug; hij sliep op de logeerkamer en sprak nauwelijks nog met Daan. Ik voelde me verscheurd tussen mijn man en mijn kind.

Daan probeerde zijn leven te beteren. Hij zocht hulp bij de schuldhulpverlening van de gemeente, maar de wachttijden waren eindeloos. Ondertussen bleef de druk oplopen: aanmaningen, dreigbrieven, zelfs een deurwaarder die aanbelde terwijl ik alleen thuis was.

Op een avond kwam Daan laat thuis, zijn ogen rood van het huilen.

‘Mam… ik weet niet meer wat ik moet doen,’ fluisterde hij.

Ik trok hem tegen me aan en voelde hoe mager hij was geworden.

‘We geven niet op,’ zei ik zachtjes.

Maar soms voelde ik me zo machteloos. Ik sliep slecht, piekerde over geld en over de toekomst van mijn zoon. Op mijn werk maakte ik fouten; mijn collega’s vroegen of alles wel goed ging thuis.

Op een dag kwam Jan onverwacht vroeg thuis van zijn werk. Hij vond Daan in de woonkamer, omringd door rekeningen en papieren.

‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg Jan kil.

Daan keek op, zijn ogen vol schaamte.

‘Ik probeer uit te zoeken hoeveel ik precies moet terugbetalen.’

Jan zuchtte diep en ging naast hem zitten.

‘Luister, jongen… Ik ben boos geweest omdat ik bang ben om je kwijt te raken. Maar we moeten dit samen oplossen.’

Voor het eerst in maanden zag ik hoop in Daans ogen.

We maakten samen een plan: Jan zou met Daan meegaan naar de schuldhulpverlening; ik zou helpen met het ordenen van de administratie; Daan beloofde open kaart te spelen over zijn financiën.

Het was zwaar – heel zwaar – maar langzaam kwam er licht aan het einde van de tunnel.

Toch bleef er iets knagen. Waarom had Daan zich zo lang alleen gevoeld? Waarom had hij niet eerder om hulp gevraagd?

Op een avond zaten we samen op het balkon, kijkend naar de ondergaande zon boven de Utrechtse grachten.

‘Mam… denk je dat het ooit nog goedkomt?’ vroeg Daan zachtjes.

Ik kneep in zijn hand.

‘Zolang we elkaar hebben, komt het altijd goed.’

Maar diep vanbinnen bleef de vraag knagen: Hoeveel jonge mensen lopen hier in stilte mee rond? En hoeveel ouders merken pas te laat dat hun kind verdrinkt?

Wat zouden jullie doen als je kind zo’n geheim voor je had? Hoe doorbreek je samen het zwijgen?