Het dagboek in de kelder: een huwelijk op losse schroeven
‘Waarom ruikt het hier altijd zo muf?’ mompel ik terwijl ik de doos met kerstspullen uit de kelder til. Mijn handen trillen een beetje, niet van de kou, maar van de herinneringen die deze plek altijd oproept. Hier beneden, tussen de oude dozen en vergeelde fotoalbums, lijkt het verleden tastbaarder dan boven in onze lichte woonkamer. Terwijl ik de doos opzij schuif, stoot ik per ongeluk tegen een houten kistje. Het valt open en een klein, zwart leren boekje glijdt eruit.
Mijn hart slaat over als ik het oppak. Het is het handschrift van Mark, mijn man. Ik herken het meteen aan de hoekige letters en de haastige krabbels aan de zijkant. Waarom ligt zijn dagboek hier? Ik weet dat ik het niet zou moeten lezen, maar iets in mij – misschien wantrouwen, misschien nieuwsgierigheid – wint het van mijn geweten.
‘Mam? Waar blijf je nou?’ roept onze dochter Lotte bovenaan de trap.
‘Ik kom eraan!’ roep ik terug, maar mijn stem klinkt schor. Ik stop het dagboek snel in mijn trui en loop naar boven, mijn hoofd vol vragen.
Die avond, als Mark en Lotte naar de film zijn, kan ik mezelf niet meer bedwingen. Ik ga aan de keukentafel zitten, het dagboek voor me. Mijn handen trillen als ik het opensla. De eerste pagina begint onschuldig: ‘Vandaag met Anna naar het strand geweest. Ze lachte zo hard dat iedereen keek.’ Mijn hart smelt even – hij schreef over mij. Maar dan blader ik verder.
‘Ik weet niet of ik dit nog kan,’ lees ik op een bladzijde van drie jaar geleden. ‘Soms voelt het alsof Anna en ik vreemden zijn die samen in een huis wonen. Ze ziet me niet echt. Ik mis iemand die me begrijpt.’
Mijn adem stokt. Ik voel een steek van pijn en schaamte. Heb ik hem echt zo laten voelen? Of is dit gewoon zijn manier om zijn eigen onrust te verklaren? Ik lees verder, hunkerend naar antwoorden.
‘Waarom blijf ik? Voor Lotte? Voor het huis? Of omdat ik bang ben voor wat er gebeurt als ik vertrek?’
Ik sla een hand voor mijn mond. Dit is niet de Mark die ik ken – of dacht te kennen. De Mark die altijd grapjes maakt aan tafel, die me ’s nachts vasthoudt als ik niet kan slapen. Maar misschien is dat allemaal schijn geweest.
De volgende dagen ben ik stil en afstandelijk. Mark merkt het meteen.
‘Gaat het wel?’ vraagt hij terwijl hij koffie inschenkt.
‘Ja hoor,’ lieg ik, maar mijn stem verraadt me.
Hij kijkt me onderzoekend aan, maar zegt niets meer. Lotte merkt de spanning ook. Ze blijft langer op haar kamer, komt pas naar beneden als we roepen dat het eten klaar is.
Op woensdagavond barst de bom. Mark komt laat thuis van zijn werk bij de gemeente en vindt mij huilend op de bank.
‘Wat is er aan de hand, Anna?’ vraagt hij bezorgd.
Ik kijk hem aan, zoekend naar iets vertrouwds in zijn gezicht. ‘Ik heb je dagboek gevonden in de kelder.’
Hij verstijft. ‘Je hebt erin gelezen?’
‘Wat moest ik anders? Het lag daar gewoon… En wat ik las… Mark, waarom heb je me nooit verteld dat je zo ongelukkig was?’
Hij zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Omdat ik dacht dat het wel over zou gaan. Omdat ik je niet wilde kwetsen.’
‘Maar je hebt me juist gekwetst door niets te zeggen!’ Mijn stem breekt.
Er valt een lange stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar is.
‘Anna,’ zegt hij zacht, ‘ik hou van je. Maar soms… soms voel ik me verloren in ons leven. Alsof we elkaar kwijt zijn geraakt tussen werk, Lotte en alles wat moet.’
Ik voel tranen over mijn wangen stromen. ‘Waarom heb je nooit geprobeerd om met mij te praten? Waarom moest ik dit uit een dagboek halen?’
Hij kijkt weg. ‘Omdat ik bang was dat jij hetzelfde voelde.’
We zitten zwijgend naast elkaar op de bank. De afstand tussen ons lijkt groter dan ooit.
De dagen daarna leven we langs elkaar heen. Lotte vraagt wat er aan de hand is, maar we zeggen dat we gewoon moe zijn. Ik weet niet meer hoe ik met Mark moet praten zonder te denken aan wat ik gelezen heb.
Op een avond zit ik alleen in de tuin als mijn moeder belt.
‘Anna, lieverd, je klinkt zo somber de laatste tijd.’
Ik vertel haar alles – over het dagboek, over mijn twijfels, over hoe verloren ik me voel.
‘Soms,’ zegt ze zacht, ‘moet je eerst alles kwijt raken om te ontdekken wat je echt hebt.’
Die nacht kan ik niet slapen. Ik denk aan onze eerste jaren samen: hoe we lachten om niets, hoe we droomden over reizen naar Italië en samen oud worden in een huisje aan de kust. Waar is dat gebleven?
De volgende ochtend besluit ik met Mark te praten.
‘We kunnen zo niet doorgaan,’ zeg ik terwijl hij zijn jas aantrekt om naar zijn werk te gaan.
Hij knikt langzaam. ‘Ik weet het.’
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stel ik voor. ‘Relatietherapie of zoiets.’
Hij kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Wil je dat echt?’
‘Ik wil niet opgeven zonder te vechten voor wat we hadden,’ fluister ik.
De weken daarna gaan we samen naar een therapeut in Utrecht. Het is zwaar en pijnlijk; oude wonden worden opengereten, verwijten uitgesproken die we jarenlang hebben ingeslikt. Soms wil ik alles opgeven – vooral als Mark toegeeft dat hij ooit bijna is vreemdgegaan met een collega.
‘Het is niet gebeurd,’ zegt hij snel als hij mijn geschokte gezicht ziet. ‘Maar het had gekund. Omdat ik me zo alleen voelde.’
Ik weet niet of ik hem kan vergeven, maar ergens begrijp ik hem ook. We zijn allebei verdwaald geraakt in ons eigen leven.
Langzaam leren we weer praten zonder angst voor verwijten of pijnlijke stiltes. We maken kleine stapjes: samen wandelen door het bos bij Amelisweerd, koffie drinken op zaterdagochtend bij ons favoriete café in de stad, Lotte meenemen naar haar hockeywedstrijd en echt kijken hoe ze lacht als ze scoort.
Op een avond zitten we samen op de bank – dicht tegen elkaar aan zoals vroeger.
‘Denk je dat we dit kunnen redden?’ vraag ik zacht.
Mark pakt mijn hand vast. ‘Ik weet het niet zeker,’ zegt hij eerlijk. ‘Maar ik wil het proberen – met jou.’
Soms vraag ik me af of liefde genoeg is om alles te helen wat kapot is gegaan tussen ons. Of vertrouwen ooit helemaal terugkomt na zoveel leugens en stiltes.
En toch… misschien is dit wat liefde echt betekent: blijven proberen, zelfs als alles verloren lijkt.
Zou jij kunnen vergeven na zo’n ontdekking? Of is er een grens waarachter geen weg meer terug is?