Kan liefde het vertrouwen herstellen? Mijn strijd om vergeving na het verraad van mijn man

‘Hoe kon je dit doen, Mark?’ Mijn stem trilt, mijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht alsof ik anders omval. Zijn blik ontwijkt de mijne, zijn schouders hangen. ‘Sanne, ik… het was een vergissing. Ik weet niet wat er in me is gevaren.’

De woorden echoën door onze keuken in Utrecht, waar we samen zoveel ochtenden koffie dronken. Nu voelt alles koud en vreemd. Ik hoor het tikken van de klok, het zachte gezoem van de koelkast, maar het enige wat echt doordringt is de stilte tussen ons.

Ik dacht altijd dat wij onbreekbaar waren. Mark en ik, samen sinds onze studententijd aan de Universiteit Utrecht. We bouwden een leven op: een rijtjeshuis in Lombok, twee kinderen – Lotte van acht en Daan van vijf – en een kring van vrienden die ons als het perfecte stel zagen. Maar nu? Nu voel ik me een vreemdeling in mijn eigen huis.

‘Met wie?’ vraag ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar.

Mark slikt. ‘Met iemand van werk. Het stelde niets voor, echt niet. Het was één keer…’

Ik lach schamper. ‘Eén keer? Alsof dat uitmaakt.’

Hij probeert mijn hand te pakken, maar ik trek me terug. Mijn hoofd bonkt, mijn hart lijkt uit elkaar te spatten. Beelden flitsen voorbij: onze bruiloft in het stadhuis, de geboortes van onze kinderen, vakanties aan de Zeeuwse kust. Was alles dan een leugen?

Die nacht slaap ik niet. Ik staar naar het plafond terwijl Mark beneden op de bank ligt. In het donker hoor ik zijn zachte snikken. Mijn gedachten razen: hoe heb ik dit niet gezien? Was ik te druk met werk, met de kinderen? Heb ik signalen gemist?

De dagen erna zijn een waas van ongemakkelijke gesprekken en gespannen stiltes. Lotte vraagt waarom papa zo verdrietig kijkt. Daan klampt zich aan mij vast als Mark hem naar bed brengt. Ik voel me verscheurd tussen woede en verdriet, tussen de wens om te schreeuwen en de behoefte om weg te rennen.

Mijn moeder belt. ‘Sanne, lieverd, je klinkt zo moe. Gaat het wel?’

Ik wil haar alles vertellen, maar ik slik het in. Mijn ouders zijn altijd zo trots geweest op ons huwelijk. ‘Het gaat wel, mam,’ lieg ik.

Op een avond zit ik met mijn zus Marieke aan de keukentafel. Ze kijkt me doordringend aan. ‘Wat ga je doen?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik kan hem niet aankijken zonder alles opnieuw te voelen.’

Marieke zucht. ‘Je hoeft nu niks te beslissen. Maar denk aan jezelf, Sanne. En aan de kinderen.’

De kinderen… Hun onschuldige gezichten breken mijn hart. Ze verdienen stabiliteit, liefde – geen ouders die elkaar haten of negeren.

Mark probeert alles goed te maken. Hij kookt, brengt bloemen mee, schrijft lange brieven waarin hij zijn spijt betuigt. Maar elke keer als hij me aankijkt, zie ik haar – die onbekende vrouw die tussen ons in staat.

Op een avond barst ik uit. ‘Waarom? Was ik niet genoeg? Was ons leven niet genoeg voor jou?’

Mark huilt. ‘Het lag niet aan jou, Sanne. Ik voelde me verloren op werk, onzeker… Ik zocht bevestiging op de verkeerde plek.’

Zijn woorden maken me woedend én verdrietig tegelijk. Hoe kan hij zoiets riskeren voor een moment van zwakte?

We besluiten samen naar relatietherapie te gaan. De eerste sessie is ongemakkelijk; we zitten naast elkaar op een bankje in een praktijk in de binnenstad, terwijl de therapeut – mevrouw De Vries – ons vriendelijk aankijkt.

‘Wat hopen jullie te bereiken?’ vraagt ze.

Ik weet het niet meer zeker. Wil ik hem terug? Kan ik hem ooit weer vertrouwen?

De weken verstrijken. Soms lijkt het alsof we vooruitgang boeken: we praten meer dan ooit, delen onze angsten en verlangens. Maar dan is er weer een moment waarop zijn telefoon trilt en mijn hart overslaat van angst.

Op een dag komt Lotte thuis met een tekening: ons gezin hand in hand onder een regenboog. ‘Kijk mama! Wij horen bij elkaar!’

Ik slik de tranen weg en glimlach naar haar, maar binnenin voel ik me verscheurd.

Mijn vrienden reageren verschillend als ze het horen. Anne zegt: ‘Ik zou hem nooit kunnen vergeven.’ Maar Joris – wiens ouders ook door zo’n crisis gingen – zegt: ‘Mensen maken fouten, Sanne. Het gaat erom wat je ermee doet.’

Op een avond zit ik alleen op het balkon, kijkend naar de lichtjes van de stad. Ik denk aan alles wat we samen hebben opgebouwd en alles wat nu op losse schroeven staat.

Mark komt naast me zitten. ‘Sanne… Ik weet dat ik alles heb verpest. Maar ik wil vechten voor ons. Voor jou, voor de kinderen.’

Ik kijk hem aan en zie oprechte spijt in zijn ogen – maar ook angst.

‘Ik weet niet of ik je kan vergeven,’ fluister ik.

Hij knikt langzaam. ‘Dat begrijp ik.’

De maanden daarna zijn zwaar. Soms voel ik hoop; soms wil ik alles achterlaten en opnieuw beginnen zonder hem. Maar steeds weer besef ik dat liefde niet zwart-wit is.

Langzaam groeit er iets nieuws tussen ons – geen blind vertrouwen meer, maar iets kwetsbaars, eerlijkers misschien.

Op een dag neem ik Mark’s hand vast terwijl we samen naar Daan’s voetbalwedstrijd kijken. Hij kijkt verbaasd op, hoopvol bijna.

‘We proberen het,’ zeg ik zacht.

Hij knijpt in mijn hand en glimlacht door zijn tranen heen.

Nu, maanden later, weet ik nog steeds niet zeker of alles ooit weer wordt zoals vroeger. Maar misschien hoeft dat ook niet.

Soms vraag ik mezelf af: kan liefde echt alles overwinnen? Of is vergeving slechts het begin van iets nieuws? Wat denken jullie – zou jij kunnen vergeven?