Je beloofde me de wereld, maar hij nodigde me uit voor het avondeten: Hoe ik alles verloor

‘Marloes, luister nou eens! Je begrijpt het gewoon niet!’ Bastiaan’s stem trilt van frustratie terwijl hij zijn handen door zijn haar haalt. Ik sta tegenover hem in onze kleine keuken in Utrecht, de geur van aangebrande stamppot nog in de lucht. Mijn handen trillen. ‘Wat begrijp ik niet, Bas? Dat je alweer tot laat op kantoor bent? Of dat je moeder wéér heeft gebeld om te zeggen dat ik niet goed genoeg voor je ben?’

Hij zucht diep, draait zich om en kijkt uit het raam, waar de regen tegen het glas slaat. ‘Het is allemaal niet zo simpel, Marloes. Je weet dat mijn moeder…’

‘Dat je moeder mij haat? Ja, dat weet ik inmiddels wel.’ Mijn stem breekt. Ik voel de tranen prikken, maar ik weiger ze te laten zien. Niet nu. Niet weer.

Het begon allemaal zo mooi. Bastiaan en ik leerden elkaar kennen op een feestje van een gezamenlijke vriend, ergens aan de Oudegracht. Hij lachte naar me alsof ik de enige was in de kamer. Hij beloofde me alles: avontuur, stabiliteit, een gezin. ‘Met jou wil ik oud worden,’ fluisterde hij die eerste nacht dat we samen wakker bleven tot de zon opkwam.

Maar nu, vijf jaar later, voelt het alsof ik elke dag een beetje meer verdwijn. Bastiaan werkt steeds langer, komt steeds later thuis. Zijn moeder, mevrouw Van Dijk, belt dagelijks met kritiek: mijn werk als basisschooljuf is niet ambitieus genoeg, mijn kleding is te gewoontjes, mijn ouders zijn ‘te gewoon’. En Bastiaan verdedigt me nooit. Nooit.

De spanning thuis is om te snijden. Zelfs onze kat, Tijger, verstopt zich onder de bank als we weer eens ruzie maken. Mijn moeder belt me elke zondag en vraagt bezorgd: ‘Gaat het wel echt goed met jullie?’ Ik lieg altijd. ‘Ja hoor mam, alles gaat prima.’

Maar vanavond barst er iets in mij. Terwijl Bastiaan zijn jas pakt om weer naar kantoor te gaan – of naar haar, wie weet – schreeuw ik hem na: ‘Waarom blijf je eigenlijk nog bij mij?’

Hij draait zich langzaam om. Zijn ogen zijn moe. ‘Omdat… omdat ik niet weet wat ik zonder jou moet.’

Die nacht slaap ik niet. Ik staar naar het plafond en luister naar het zachte gespin van Tijger naast me. Mijn gedachten razen: wanneer ben ik mezelf kwijtgeraakt? Wanneer ben ik gestopt met dromen?

De volgende ochtend regent het nog steeds. Ik fiets door de natte straten naar school, mijn jas doorweekt, mijn hart zwaar. In de klas probeer ik te glimlachen naar de kinderen, maar zelfs zij merken dat er iets mis is.

Na schooltijd wacht er een berichtje op mijn telefoon. Niet van Bastiaan – die heeft zich weer eens niet laten horen – maar van mijn collega Sanne: ‘Zullen we samen eten vanavond? Ik heb lasagne gemaakt.’

Ik twijfel. Ik wil niemand tot last zijn met mijn verdriet. Maar iets in haar berichtje voelt als een reddingsboei.

Die avond zit ik aan haar keukentafel, omringd door de geur van tomaat en basilicum. Sanne kijkt me aan met haar warme bruine ogen. ‘Marloes… wat is er aan de hand?’

En dan breek ik. Alles komt eruit: de ruzies, de kritiek van mijn schoonmoeder, het gevoel dat ik onzichtbaar ben geworden in mijn eigen leven.

Sanne pakt mijn hand vast. ‘Je verdient zoveel meer dan dit,’ zegt ze zacht.

Die woorden blijven hangen als ik later die avond naar huis fiets. Voor het eerst in maanden voel ik iets van hoop. Misschien… misschien kan ik opnieuw beginnen.

De dagen daarna probeer ik kleine dingen te veranderen. Ik koop bloemen voor mezelf. Ik neem een dag vrij en wandel door Amelisweerd, waar de bomen hun eerste lentebladeren tonen. Ik schrijf me in voor een cursus fotografie – iets wat ik altijd al heb willen doen.

Bastiaan merkt het op. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ vraagt hij op een avond terwijl hij zijn laptop dichtklapt.

‘Ik probeer mezelf terug te vinden,’ zeg ik eerlijk.

Hij lacht schamper. ‘En wat moet ik dan?’

‘Dat weet ik niet meer, Bas,’ fluister ik.

De weken verstrijken en de afstand tussen ons groeit. Op een avond komt Bastiaan thuis met een koffer in zijn hand.

‘Ik ga bij mijn moeder logeren,’ zegt hij zonder me aan te kijken.

Ik knik alleen maar. Geen tranen dit keer. Alleen opluchting.

De stilte in huis is wennen, maar ook bevrijdend. Ik schilder de muren in zachte kleuren, koop nieuwe gordijnen en nodig Sanne uit voor wijn en pizza.

Langzaam bouw ik een nieuw leven op. Mijn moeder komt vaker langs en samen lachen we om oude foto’s uit mijn kindertijd in Amersfoort. Tijger ligt spinnend op mijn schoot terwijl ik foto’s maak van bloemen in het park.

Op een dag krijg ik een brief van Bastiaan. Hij schrijft dat hij tijd nodig heeft om na te denken, dat hij niet weet of hij terug wil komen.

Ik vouw de brief dicht en leg hem weg. Voor het eerst voel ik geen angst meer voor de toekomst.

Soms denk ik terug aan die regenachtige avond in Utrecht, toen alles leek te breken. Maar misschien moest alles wel kapotgaan voordat ik mezelf kon terugvinden.

Hebben jullie ooit zo’n moment gehad waarop je alles verloor – en daardoor juist jezelf vond? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen jezelf en iemand die je liefhebt?