Elke dag opnieuw koken voor Peter: Wanneer is het genoeg?

‘Zuzana, waar is de verse jus?’

Zijn stem snijdt door de stilte van de vroege ochtend. Ik sta al een half uur in de keuken, mijn handen koud van het persen van sinaasappels. De geur van gebakken eieren hangt nog in de lucht. Ik kijk naar Peter, die met zijn krant aan tafel zit, zijn wenkbrauwen licht gefronst.

‘Het is op, Peter. Ik had niet genoeg sinaasappels meer.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil.

Hij zucht. ‘Je weet toch dat ik niet zonder kan?’

Ik slik. Elke ochtend hetzelfde ritueel. Elke ochtend dezelfde teleurstelling in zijn ogen als iets niet perfect is. Het is alsof ik nooit genoeg kan doen.

Mijn naam is Zuzana. Ik ben 38 jaar en woon in Amersfoort, in een rijtjeshuis met een kleine tuin vol uitgebloeide tulpen. Mijn leven draait om koken. Niet omdat ik het zo leuk vind, maar omdat Peter weigert restjes te eten. Alles moet vers, elke dag opnieuw. Soms denk ik dat hij meer van eten houdt dan van mij.

Na het ontbijt haast ik me naar mijn werk bij de bibliotheek. Daar voel ik me even vrij, tussen de boeken en de zachte stemmen van bezoekers. Maar zelfs daar blijft Peters stem in mijn hoofd galmen: ‘Niet vergeten verse groenten te halen vanavond.’

Op kantoor vraagt mijn collega Marieke: ‘Gaat het wel goed met je?’

Ik glimlach flauwtjes. ‘Ja hoor, gewoon druk.’

Ze kijkt me doordringend aan. ‘Je ziet er moe uit, Zuus.’

Ik wil haar vertellen over de eindeloze cyclus thuis, maar ik durf niet. Wie klaagt er nou over koken voor haar man? In Nederland is het normaal dat je voor elkaar zorgt, toch?

Na mijn werk ren ik naar de supermarkt. Ik sta voor het schap met verse spinazie en voel tranen prikken achter mijn ogen. Waarom doe ik dit eigenlijk? Waarom durf ik niet gewoon te zeggen dat hij zijn eigen eten maar moet maken?

Thuisgekomen tref ik Peter op de bank, zijn voeten op tafel, televisie aan. ‘Wat eten we?’ vraagt hij zonder op te kijken.

‘Verse zalm met spinazie en aardappelpuree,’ antwoord ik.

‘Niet weer zalm,’ moppert hij. ‘Kun je niet iets anders verzinnen?’

Ik voel woede opborrelen, maar slik het weg. In plaats daarvan trek ik mijn jas uit en begin te koken. Mijn handen bewegen automatisch: snijden, bakken, pureren. Ik voel me leeg.

Tijdens het eten zwijgen we. Alleen het geluid van bestek op borden vult de kamer.

‘Heb je morgen iets anders?’ vraagt Peter uiteindelijk.

‘Wat wil je dan?’ vraag ik voorzichtig.

‘Misschien biefstuk? Maar wel vers, hè. Geen restjes van vandaag.’

Ik knik en kijk naar mijn bord. Mijn eten smaakt nergens naar.

’s Avonds lig ik in bed naast Peter, die al zacht snurkt. Ik staar naar het plafond en voel een diepe vermoeidheid in mijn botten. Is dit het leven dat ik wilde? Waar ben ik gebleven?

De volgende ochtend herhaalt alles zich. Ik sta op voordat de wekker gaat, maak verse koffie, bak broodjes af in de oven. Peter komt binnen, geeuwt en zegt: ‘Je bent een schatje.’

Voor een moment voel ik warmte, maar die verdwijnt als hij vraagt: ‘Heb je eraan gedacht om vanavond geen zalm te maken?’

Op mijn werk probeer ik me te concentreren, maar Marieke trekt me mee naar het koffieapparaat.

‘Zuus, wat is er toch? Je bent zo stil de laatste tijd.’

Ik kijk haar aan en voel tranen opwellen.

‘Het is gewoon… Peter wil elke dag vers eten. Hij eet geen restjes. Het is altijd hetzelfde: koken, boodschappen doen, alles perfect maken… Ik ben zo moe.’

Marieke legt haar hand op mijn arm. ‘Waarom laat je hem niet zelf eens koken?’

Ik lach schamper. ‘Peter? Die weet niet eens hoe je een ei bakt.’

‘Misschien wordt het tijd dat hij het leert,’ zegt ze zacht.

Die avond besluit ik het anders te doen. Als Peter vraagt wat we eten, zeg ik: ‘Restjes van gisteren.’

Hij kijkt me aan alsof ik gek ben geworden.

‘Dat meen je niet.’

‘Jawel,’ zeg ik vastberaden.

Hij schuift zijn stoel achteruit en loopt boos naar boven. Ik blijf alleen achter in de keuken, met een bord koud geworden zalm en spinazie.

De stilte is oorverdovend.

De dagen daarna praat Peter nauwelijks tegen me. Hij eet wel wat ik maak, maar moppert bij elke hap. De spanning in huis is om te snijden.

Op een avond barst de bom.

‘Waarom doe je zo moeilijk?’ schreeuwt hij ineens tijdens het eten.

‘Omdat ik moe ben!’ roep ik terug, tot mijn eigen verbazing. ‘Ik ben geen machine! Ik wil ook wel eens rust!’

Hij kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet.

‘Dus je houdt niet meer van me?’ vraagt hij zacht.

Mijn hart breekt een beetje bij die vraag.

‘Ik hou van je,’ fluister ik. ‘Maar ik hou ook van mezelf. En dat ben ik kwijtgeraakt.’

Die nacht slaap ik op de bank. De volgende ochtend vind ik een briefje op tafel:

‘Sorry dat ik zo moeilijk doe. Ik weet niet hoe dit moet, maar misschien kunnen we samen iets veranderen? Liefs, Peter.’

Voor het eerst in jaren voel ik hoop. Misschien kan het anders. Misschien kan liefde ook betekenen dat je elkaar ruimte geeft.

Maar diep vanbinnen blijft de vraag knagen: hoeveel moet je opgeven voor iemand anders? En wanneer is het genoeg?

Hebben jullie ooit zo’n punt bereikt in je relatie? Waar trek jij de grens tussen liefde en jezelf verliezen?