Onder Eén Dak: Verraad, Diefstal en de Stilte Tussen Ons

‘Hoe kun je dit doen, Jeroen? Hoe kun je… met haar?’ Mijn stem trilt, mijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht alsof ik anders omval. Jeroen staat tegenover me, zijn ogen schichtig, zijn mond een dunne streep.

‘Marieke, luister nou… Het was niet gepland. Het gebeurde gewoon.’

‘Het gebeurde gewoon?’ Mijn stem slaat over. ‘Met mijn zus? In ons huis?’

Ik hoor boven het zachte getik van Saskia’s hakken op de trap. Ze komt de keuken binnen, haar blik op de grond. ‘Marieke…’ begint ze, maar ik hef mijn hand.

‘Zeg maar niets. Echt. Zeg maar gewoon niets.’

De stilte die volgt is zo zwaar dat ik bijna stik. Buiten regent het, dikke druppels tegen het raam. Ik denk aan onze zoon, Thijs, die op zijn kamer zit te gamen, onwetend van de storm beneden.

Het begon allemaal zo onschuldig. Een etentje bij ons thuis, zoals we dat vaker deden. Saskia was altijd al de spontane, de charmante. Jeroen lachte om haar grappen zoals hij dat vroeger om de mijne deed. Ik had het moeten zien aankomen, fluistert een stem in mijn hoofd. Maar wie verwacht zoiets van haar eigen zus?

De weken daarna waren een waas van ruzies en stiltes. Jeroen sliep op de bank. Saskia kwam niet meer langs. Mijn moeder belde elke dag: ‘Meid, je moet praten met Jeroen. Voor Thijs.’ Maar wat zeg je tegen iemand die je zo verraden heeft?

En toen, alsof het niet erger kon, ontdekte ik dat het spaargeld weg was. Het geld dat we jarenlang hadden gespaard voor Thijs’ studie. Ik vond de lege envelop in de la waar hij altijd lag.

‘Jeroen, waar is het geld?’ vroeg ik die avond, mijn stem ijzig.

Hij keek me aan alsof ik gek was. ‘Welk geld?’

‘Het geld voor Thijs! Het is weg!’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien heb je het verkeerd gelegd.’

Maar ik wist beter. Ik kende elke euro in dat huis.

De dagen daarna voelde ik me als een spook in mijn eigen leven. Op het schoolplein vroeg een andere moeder: ‘Gaat alles goed, Marieke? Je ziet er zo moe uit.’ Ik lachte flauwtjes en loog dat het druk was op werk.

’s Nachts lag ik wakker naast Jeroen – want hij sliep weer in bed, alsof niets gebeurd was – en luisterde naar zijn ademhaling. Soms dacht ik dat ik gek werd. Misschien had ík het geld wel ergens anders gelegd? Misschien was het allemaal mijn schuld?

Maar dan zag ik Saskia weer voor me, haar ogen vol tranen toen ze toegaf: ‘Het spijt me zo, Marieke. Echt waar. Ik weet niet wat er met me gebeurde.’

‘Waarom?’ vroeg ik alleen maar.

Ze haalde haar schouders op, veegde haar neus af met de mouw van haar jas. ‘Jij hebt altijd alles zo goed voor elkaar. Ik voelde me altijd… minder.’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Was dit jaloezie? Of gewoon zwakte?

De weken sleepten zich voort. Thijs merkte dat er iets mis was; hij werd stiller, trok zich terug op zijn kamer. Op een dag vond ik hem huilend op bed.

‘Mama, gaan jullie scheiden?’

Mijn hart brak in duizend stukjes. ‘Nee lieverd… We proberen het gewoon even rustig aan te doen.’

Maar zelfs dat was een leugen.

Op een avond kwam Jeroen laat thuis. Hij rook naar drank en rook.

‘Waar was je?’ vroeg ik.

Hij zuchtte diep en liet zich op de bank vallen. ‘Bij Saskia.’

Ik voelde hoe mijn keel dichtkneep.

‘Waarom ga je steeds naar haar?’

Hij keek me aan met rode ogen. ‘Omdat jij alleen nog maar boos bent. Omdat zij luistert.’

Ik stond op het punt hem iets naar zijn hoofd te gooien – een kussen, een glas, alles – maar ik deed niets. Ik liep naar boven en sloot mezelf op in de badkamer.

Daar huilde ik tot ik geen tranen meer had.

De volgende ochtend vond ik een briefje op de keukentafel:

‘Marieke,
Ik kan dit niet meer. Ik ga weg voor een tijdje.
Jeroen’

Hij had zijn spullen gepakt en was vertrokken zonder Thijs te groeten.

De stilte in huis was oorverdovend. Thijs at nauwelijks nog en sprak bijna niet meer tegen me.

Op een dag stond Saskia ineens voor de deur.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze zacht.

Ik wilde nee zeggen, maar iets in haar blik hield me tegen.

We zaten zwijgend aan tafel, twee zussen die elkaar niet meer kenden.

‘Ik heb het geld genomen,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik had schulden… Ik durfde het niet te zeggen.’

Mijn adem stokte.

‘Waarom heb je niets gezegd? Waarom… alles kapotmaken?’

Ze huilde zachtjes. ‘Ik dacht dat jij alles aankon. Dat jij mij wel zou redden als het moest.’

Ik wist niet wat erger was: haar verraad of haar vertrouwen dat ik altijd zou blijven geven.

Die nacht lag ik wakker en dacht aan vroeger – aan hoe we samen hutten bouwden in de tuin van ons ouderlijk huis, hoe we samen lachten om flauwe grappen van papa.

Wanneer waren we elkaar kwijtgeraakt?

De weken daarna probeerde ik te overleven. Ik werkte extra uren in de zorg, probeerde Thijs te steunen met zijn huiswerk, betaalde rekeningen met moeite.

Jeroen belde soms; hij klonk verloren, ver weg.

‘Het spijt me,’ zei hij steeds weer.

Maar sommige dingen kun je niet meer lijmen.

Op een dag stond Thijs voor me in de keuken.

‘Mama… kun je me alsjeblieft gewoon vasthouden?’

Ik trok hem tegen me aan en voelde hoe zijn schouders schokten van het huilen.

‘We komen hier samen doorheen,’ fluisterde ik, al wist ik niet of het waar was.

Nu zit ik hier, maanden later, aan dezelfde keukentafel waar alles begon. De zon schijnt door het raam; buiten spelen kinderen op straat.

Saskia woont nu in een klein appartementje aan de andere kant van de stad. We spreken elkaar soms – voorzichtig, zoekend naar iets van vroeger.

Jeroen woont bij zijn broer in Utrecht; hij ziet Thijs af en toe in het weekend.

En ik? Ik probeer elke dag opnieuw te beginnen.

Soms vraag ik me af: kun je ooit echt vergeven? Of blijft er altijd iets stuk tussen mensen die je liefhad?

Wat zouden jullie doen als je zo verraden werd door je eigen familie? Is er nog hoop na zoveel pijn?