“Ik heb mijn man bedrogen. En ik weet niet eens of ik daar spijt van heb”

‘Waarom kijk je me zo aan, Mark?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen. Hij zwijgt, zijn ogen priemen in de mijne, alsof hij iets zoekt wat hij allang kwijt is. De klok tikt luid in onze keuken in Utrecht. Buiten regent het zachtjes tegen het raam, maar binnen is het ijzig stil.

‘Omdat ik je niet meer begrijp, Sanne,’ zegt hij eindelijk. ‘Je bent veranderd. Je bent… weg.’

Ik wil iets terugzeggen, maar mijn keel voelt dichtgeknepen. Hoe kan ik uitleggen wat er is gebeurd? Hoe vertel ik hem dat ik mezelf verloren ben, ergens tussen de boodschappenlijstjes, de voetbaltrainingen van onze zoon Daan en de eindeloze vergaderingen op mijn werk?

Het begon allemaal onschuldig. Een etentje met collega’s in een gezellig restaurantje aan de Oudegracht. Ik had me mooi aangekleed – iets wat ik al maanden niet meer had gedaan. Mijn collega Iris lachte: ‘Sanne, je straalt! Heb je een date of zo?’

‘Nee joh,’ lachte ik terug, ‘gewoon zin om weer eens mezelf te zijn.’

Maar toen kwam Bas. Bas met zijn donkere krullen en die lach die dwars door je heen ging. Hij werkte pas sinds kort bij ons op kantoor, maar iedereen had het over hem. Charmant, slim, altijd een grap klaar. En hij keek naar me – echt naar me. Niet zoals Mark, die me al jaren aankeek alsof hij door me heen keek.

Na het eten bleven we met z’n tweeën over. De rest was al vertrokken. ‘Wil je nog een wijntje?’ vroeg Bas. Ik knikte. Mijn hart bonsde in mijn borst.

We praatten urenlang over alles wat ik thuis niet meer durfde te zeggen: dromen, angsten, de sleur van het leven. Op een gegeven moment raakte zijn hand de mijne. Heel even maar, maar het voelde als een schok door mijn lijf.

‘Je verdient het om gelukkig te zijn, Sanne,’ fluisterde hij.

En toen kuste hij me. Zacht, teder – en ik kuste terug. Alsof ik eindelijk weer bestond.

Die nacht sliep ik niet. Ik lag naast Mark in bed en voelde me schuldig, maar ook levend. Voor het eerst in jaren voelde ik iets anders dan leegte.

De dagen daarna probeerde ik normaal te doen. Maar Mark merkte het meteen. ‘Is er iets?’ vroeg hij tijdens het ontbijt.

‘Nee hoor,’ loog ik.

Maar alles was anders. Ik was anders.

Daan merkte het ook. ‘Mama, waarom ben je zo stil?’ vroeg hij terwijl we samen naar zijn voetbalwedstrijd fietsten door de regen.

‘Gewoon moe, lieverd,’ zei ik.

Maar de waarheid was dat mijn hoofd vol zat met vragen. Was dit het nou? Was dit mijn leven? Een huis in Leidsche Rijn, een man die me niet meer ziet staan, een zoon die steeds groter wordt en mij steeds minder nodig heeft?

’s Avonds zat ik aan de keukentafel met mijn handen om een kop thee geklemd. Mark kwam binnen en gooide zijn jas op de stoel.

‘We moeten praten,’ zei hij.

Ik knikte. Mijn hart bonsde opnieuw.

‘Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik voel dat je afstand neemt,’ zei hij zacht.

Ik wilde schreeuwen: “Zie je me dan eindelijk?!” Maar ik hield mijn mond.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stelde hij voor.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien.’

Die nacht droomde ik van Bas. Van zijn handen op mijn huid, zijn stem in mijn oor. Toen ik wakker werd, voelde ik me schuldig – maar ook verlangend.

De weken gingen voorbij. Mark probeerde zijn best te doen: bloemen kopen, samen uit eten gaan, zelfs een weekendje weg naar Texel plannen. Maar het voelde geforceerd, alsof we toneel speelden voor elkaar.

Op een avond kwam Daan thuis met een slecht cijfer voor wiskunde. Mark werd boos – te boos, vond ik.

‘Hij doet zijn best!’ riep ik uit.

‘En jij? Doe jij nog wel je best?’ beet Mark terug.

Het was eruit voor ik er erg in had: ‘Misschien ben ik gewoon niet gelukkig meer!’

Mark keek me aan alsof hij me voor het eerst zag.

‘Is er iemand anders?’ vroeg hij zacht.

Ik zweeg. Dat was genoeg antwoord.

Die nacht sliep Mark op de bank en hoorde ik hem huilen. Daan deed alsof hij niets merkte, maar zijn ogen stonden groot en bang toen hij de volgende ochtend aan tafel zat.

Mijn moeder belde: ‘Sanne, wat is er aan de hand? Je klinkt zo anders.’

‘Niets mam,’ loog ik weer.

Maar alles was veranderd.

Op kantoor probeerde ik Bas te vermijden, maar dat lukte niet altijd. Op een dag stond hij ineens achter me bij het koffieapparaat.

‘Hoe gaat het?’ vroeg hij zacht.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Slecht.’

Hij pakte voorzichtig mijn hand vast – heel even maar – en keek me aan met die blik die alles zei wat Mark nooit meer zei: “Jij bent belangrijk.”

Maar toen dacht ik aan Daan. Aan hoe hij ’s avonds tegen me aankroop op de bank en fluisterde: ‘Mama, ga je weg?’

Mijn hart brak in duizend stukjes.

Wat moest ik doen? Kiezen voor mezelf? Of voor mijn gezin?

De dagen werden weken. Mark en ik praatten nauwelijks nog met elkaar. Daan werd stiller en trok zich terug op zijn kamer met zijn PlayStation.

Op een avond zat ik alleen in de keuken toen Mark binnenkwam.

‘Wil je scheiden?’ vroeg hij zonder omwegen.

Ik keek naar mijn handen, naar de ring om mijn vinger die ineens zo zwaar voelde.

‘Ik weet het niet,’ fluisterde ik eerlijk.

Hij knikte langzaam en liep weg zonder iets te zeggen.

Die nacht lag ik wakker en dacht aan alles wat verloren was gegaan: vertrouwen, liefde, veiligheid. Maar ook aan alles wat misschien nog mogelijk was – als ik durfde te kiezen voor mezelf.

Nu zit ik hier aan de keukentafel en kijk naar buiten waar de regen nog steeds zachtjes tikt op het raam. Mijn leven ligt in scherven voor me en ik weet niet hoe ik ze ooit weer aan elkaar moet lijmen.

Hebben jullie ooit zo’n keuze moeten maken? Is het egoïstisch om jezelf op de eerste plaats te zetten – of is dat juist nodig om weer gelukkig te worden?