Geloof als mijn laatste houvast: Hoe ik overeind bleef na het verlies van mijn gezin
‘Waarom geloof je me niet, Maarten?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer hem te onderdrukken. De regen tikt onophoudelijk tegen het raam van onze woonkamer in Utrecht. Maarten kijkt me aan met die kille blik die ik de laatste maanden steeds vaker zie. ‘Omdat je altijd overal omheen draait, Marieke. Je zegt nooit wat je echt denkt.’
Ik voel hoe mijn hart in mijn keel klopt. De kinderen slapen boven, tenminste, dat hoop ik. Ik wil niet dat ze dit horen. ‘Ik draai nergens omheen,’ fluister ik. ‘Ik probeer alleen…’
‘Je probeert jezelf te redden,’ snijdt hij me af. ‘Altijd jij eerst.’
Het is het begin van het einde, al weet ik dat op dat moment nog niet. Maar ergens diep vanbinnen voel ik het aankomen, als een onweersbui die zich samenpakt boven de stad.
De weken daarna zijn een waas van ruzies, stiltes en verwijten. Maarten komt steeds later thuis. Soms ruik ik een parfum dat niet van mij is aan zijn jas. Ik vraag ernaar, maar hij lacht het weg. ‘Je ziet spoken, Marieke.’
Op een avond, terwijl ik de was opvouw in de kleine bijkeuken, hoor ik hem bellen. Zijn stem is zacht, bijna teder. ‘Ik mis je ook,’ fluistert hij. Mijn handen bevriezen boven een stapel sokken. Ik weet genoeg.
De confrontatie volgt snel. ‘Is er iemand anders?’ vraag ik, mijn stem schor van het huilen.
Hij kijkt weg. ‘Misschien,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Maar dat is niet het punt. Het punt is dat wij al jaren niet meer werken.’
En zo sta ik daar, midden in de nacht, alleen in ons huis. De stilte is oorverdovend.
De scheiding verloopt bitter. Maarten’s familie kiest zijn kant. Mijn schoonmoeder, die altijd zo vriendelijk was, kijkt me nu aan alsof ik een indringer ben. ‘Je hebt hem kapotgemaakt,’ zegt ze tijdens een ongemakkelijk bezoek. ‘Hij was nooit zo ongelukkig tot jij…’
Ik slik mijn tranen weg en knik alleen maar.
Mijn eigen ouders weten zich geen raad met de situatie. Mijn moeder belt elke dag, maar haar woorden zijn hol. ‘Misschien had je meer je best moeten doen,’ zegt ze op een avond. ‘Een huwelijk is hard werken.’
Ik wil schreeuwen dat ik alles heb geprobeerd, maar de woorden blijven steken.
De kinderen – Lotte en Bram – zijn stil en teruggetrokken. Lotte tekent alleen nog maar donkere wolken en regenbogen met gebroken kleuren. Bram plast weer in bed.
Op een avond zit ik op de rand van mijn bed en vouw mijn handen samen. Ik heb al jaren niet meer gebeden, maar nu weet ik niet meer wat ik anders moet doen.
‘God… als U er bent… help me dan alsjeblieft,’ fluister ik in het donker.
Het is geen wonder dat meteen alles beter maakt. Maar het lucht op – even voel ik me minder alleen.
De maanden slepen zich voort. Ik zoek werk – mijn baan als parttime bibliothecaresse is niet genoeg om de huur te betalen nu Maarten minder alimentatie wil geven. De advocaatkosten stapelen zich op.
Op straat voel ik soms blikken branden; Utrecht is groot, maar de wijk voelt ineens klein en roddelachtig.
Op een dag krijg ik een brief van Maarten’s advocaat: hij wil volledige voogdij over de kinderen omdat ik ‘emotioneel instabiel’ zou zijn.
Ik breek.
Mijn vriendin Sanne vindt me huilend op de keukenvloer. Ze pakt me vast en laat me uithuilen.
‘Je bent niet gek,’ zegt ze zachtjes. ‘Je bent gewoon kapotgemaakt door alles wat er gebeurd is.’
Samen gaan we naar de kerk waar Sanne al jaren komt. Ik voel me ongemakkelijk tussen de onbekende gezichten, maar als de dominee spreekt over vergeving en kracht vinden in zwakte, rollen de tranen over mijn wangen.
Langzaam begin ik weer te leven. Ik vind een vaste baan bij een buurthuis en help vrouwen die ook door moeilijke scheidingen gaan. Mijn geloof groeit – niet omdat alles ineens goed is, maar omdat ik ergens houvast vind waar niemand het van me af kan nemen.
De rechtszaak over de voogdij sleept zich voort. Maarten’s advocaat haalt alles uit de kast: oude appjes waarin ik klaagde over vermoeidheid worden uitvergroot tot bewijs van instabiliteit.
Op een dag sta ik tegenover Maarten in de rechtszaal. Hij kijkt me niet aan.
‘Waarom doe je dit?’ fluister ik na afloop als we elkaar buiten treffen.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Omdat jij altijd alles kapotmaakt.’
Die nacht bid ik weer – harder dan ooit tevoren.
‘Geef me kracht om niet te haten,’ fluister ik in het donker.
De rechter beslist uiteindelijk dat we co-ouderschap krijgen. Het voelt als een nederlaag én een overwinning tegelijk.
Langzaam keert er rust terug in huis. Lotte lacht weer af en toe; Bram slaapt door zonder nachtmerries.
Op een zondagmiddag zitten we samen aan tafel te tekenen als Lotte vraagt: ‘Mama, waarom huilde je vroeger zo vaak?’
Ik kijk haar aan en slik.
‘Omdat mama heel verdrietig was,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar weet je? Soms helpt het om te praten met iemand die altijd luistert.’
‘Bedoel je God?’ vraagt Bram zachtjes.
Ik knik en trek ze allebei dicht tegen me aan.
Nu, jaren later, kijk ik terug op die tijd met pijn én dankbaarheid. Het geloof heeft me niet gered van verdriet – maar het gaf me wel kracht om door te gaan toen alles donker leek.
Soms vraag ik me af: hoeveel kunnen we dragen voordat we breken? En hoe vind je hoop als iedereen je laat vallen? Misschien heb jij daar ook wel eens mee geworsteld…